H. Paus Paulus VI - 8 december 1975
Kijken we nu naar de persoon zelf van degene die evangeliseert. Er wordt tegenwoordig dikwijls gezegd dat onze tijd dorst naar authenticiteit. Bovenal waar het gaat om de jongeren wordt beklemtoond dat zij een afschuw hebben van het gemaakte, het onechte, en dat ze bovenal de waarheid zoeken en de transparantie.
Deze "tekenen van de tijd" zouden ons alert moeten maken. Stilzwijgend of met luid geroep, maar altijd met klem vragen zij ons: Geloven jullie echt in wat je verkondigt? Leef je naar wat je gelooft? Verkondigen jullie echt wat je beleeft? Het getuigenis van het leven is meer dan ooit een essentiële voorwaarde geworden voor de diepe werkzaamheid van de prediking. Om die reden zijn wij dus zelf tot op zekere hoogte verantwoordelijk voor het welslagen van het evangelie dat wij verkondigen.
"Hoe staat het met de Kerk tien jaar na het einde van het Concilie?" vroegen wij ons bij het begin van deze overweging af. Is zij echt geworteld in het hart van de wereld, en tegelijkertijd voldoende vrij en onafhankelijk om de wereld te bevragen? Geeft zij getuigenis van haar eigen solidariteit met de mensen en tegelijk met het Absolute van God? Is zij vuriger in de beschouwing en de aanbidding, en tegelijkertijd ijveriger in haar missionaire en caritatieve inzet voor de bevrijding? Is zij steeds meer betrokken bij de inspanning om de volle eenheid van de christenen te herstellen, die het gemeenschappelijk getuigenis werkzamer maakt "opdat de wereld gelooft" (Joh. 17, 21)? Allen zijn wij verantwoordelijk voor de antwoorden die men op deze vragen zou kunnen geven.
Daarom sporen wij onze Broeders in het bisschopsambt aan, als degenen die door de heilige Geest zijn aangesteld om de Kerk te besturen. Vgl. Hand. 20, 28 Wij sporen de priesters aan en de diakens, als medewerkers van de bisschoppen bij het bijeenbrengen van het volk van God en bij de geestelijke bezieling van de plaatselijke gemeenschappen. Wij sporen de religieuzen aan, als getuigen van een Kerk die geroepen is tot heiligheid, op grond waarvan ook zij zelf deel hebben aan een leven dat de evangelische zaligheden tot uitdrukking brengt. Wij sporen de leken aan: de christelijke gezinnen, de jongeren en de volwassenen, degenen die een beroep uitoefenen, degenen die de leiding hebben, zonder de armen te vergeten die dikwijls rijk zijn aan geloof en hoop, alle leken die zich bewust zijn van hun rol in de evangelisatie, ten dienste van de Kerk of midden in de samenleving en in de wereld. We zeggen het tegen allen: onze ijver moet ontspringen aan een ware heiligheid van leven, en de prediking, gevoed door het gebed en door de liefde voor de Eucharistie, moet op haar beurt - zoals het Tweede Vaticaans Concilie ons herinnert - degene die preekt doen groeien in heiligheid. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 13
De mensen in de wereld die, ondanks talrijke tekenen van afwijzing van God, Hem paradoxalerwijze zoeken langs onverwachte wegen en met pijn de behoefte aan Hem gewaarworden, roepen om evangeliseerders die hen spreken over een God, die zij mogen kennen en die hun vertrouwd moge zijn alsof zij de Onzichtbare zagen. Vgl. Hebr. 11, 27 De wereld eist en verwacht van ons eenvoud van leven, geest van gebed, liefde jegens allen en speciaal jegens de allerkleinsten en de armen, gehoorzaamheid en nederigheid, onthechting van onszelf en zelfverloochening. Zonder dit kenmerk van heiligheid, zal ons woord maar moeilijk de weg kunnen banen naar het hart van de mens van onze tijd, en riskeert het leeg en vruchteloos te zijn.