H. Paus Paulus VI - 8 december 1975
In het kader van het apostolaat van evangelisatie dat eigen is aan de leken is het onmogelijk geen aandacht te besteden aan de evangeliserende werkzaamheid van het gezin. Terecht heeft het op diverse momenten van de geschiedenis van de Kerk de mooie definitie van "huiskerk" gekregen, bekrachtigd door het Tweede Vaticaans Concilie. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het lekenapostolaat, Apostolicam Actuositatem (18 nov 1965), 11 H. Johannes Chrysostomos, Preken over Genesis, Sermones in Genesim. IV, 2; VII, 1: PG 54, 607-608 Dat betekent dat men in elk christelijk gezin de verschillende aspecten van de hele Kerk zou moeten kunnen tegenkomen. Bovendien moet het gezin, zoals de Kerk, een ruimte zijn waarbinnen het Evangelie wordt doorgegeven en van waar het Evangelie uitstraalt.
In het hart van een gezin dat zich van zijn zending bewust is, evangeliseren alle leden en worden er geëvangeliseerd. De ouders delen niet alleen aan de kinderen het Evangelie mee, maar kunnen van hen datzelfde diep geleefde Evangelie ontvangen. En dergelijk gezin wordt evangeliserend naar veel andere gezinnen en naar het milieu waar het staat. Ook de gezinnen die uit een gemengd huwelijk voortgekomen zijn hebben de plicht, die ten volle besloten ligt in het gemeenschappelijke Doopsel, om Christus te verkondigen aan de kinderen; bovendien hebben zij de niet gemakkelijke opgave bewerkers van eenheid te worden.