H. Paus Paulus VI - 27 september 1974
Wat zullen wij tenslotte zeggen over plaatsen op aarde en samenlevingen waar aan geen godsdienst enige ruimte wordt gelaten? Ook dat vormt een bijna onmetelijk probleem! Want tot hoever is deze zee van ongeloof, godsdienstige onverschilligheid en ook van vijandigheid niet doorgedrongen? Wij worden hierdoor volstrekt niet weerhouden om het werk van de evangelisatie met onverminderde krachtsinspanning voort te zetten; wij worden daarentegen gesterkt door onze hoop, ons gebed, ons inzicht en ons geduld. Want voor welke grenzen kan de evangelische liefde worden tegengehouden? "Watergolven missen de kracht om de liefde te blussen" (Hoogl. 8, 7). Al lijkt evangeliseren ook dwaas, haar getuigenis zal altijd onoverwinnelijk zijn! Dat wij ons nooit door vrees laten verlammen, maar liever terugkomen op de woorden van de Heer Jezus: "Allen zal ik tot Mij trekken." (Joh. 12, 32).
Zonder twijfel wordt de moeilijkheid welke ertoe bijdraagt, dat de ijver om het licht van Christus in de wereld te verspreiden, wordt verminderd of dat de openlijke verkondiging van het evangelie wordt nagelaten, geschraagd door werkelijk verleidelijke argumenten: van de ene kant lijkt het een onbezonnen en nutteloos plan het evangelie voor te stellen in zijn consequenties en voorwaarden, die menselijk zo tegen de borst stuiten en tegenstrijdig zijn; van de andere kant is niet in te zien, hoe de vrijheid zelf, noch de bestaande religieuze en morele waarden, die toch bij niet-christelijke volkeren worden aangetroffen, kunnen worden bewaard, de waarden waarin de voorbereiding van de alles voorziende God op de volheid van de christelijke openbaring wordt onderkend. Daarom zal de synode de zorg hebben om na te gaan, hoe deze eerbied en dit respect voor alle mensen en hun cultuur en de oprechte dialoog met hen - die een van de eerste voorwaarden is van de christelijke houding - gecombineerd en verbonden kunnen worden met de universele aard van die opdracht welke Christus aan zijn kerk heeft toevertrouwd.