H. Paus Paulus VI - 27 september 1974
Eerbiedwaardige broeders,
Nadat wij deze morgen de heilige liturgie hebben gevierd, zijn wij weer opnieuw samen aanwezig in deze synode-zaal om met elkaar te spreken en volgens de vastgestelde agenda een begin te maken met het werk waarmee deze vergadering de komende dagen zorgvuldig bezig zal zijn. Wat wij toen hebben gezegd, hebben wij als een smeekbede gericht tot de Heer Jezus zelf, omdat wij de overtuiging hebben, dat dit zeer voortreffelijke onderwerp van de evangelisatie, dat uit zichzelf door het goddelijk raadsbesluit berust op de liefde van de Vader, de opdracht van Christus en de zending van de Heilige Geest, allereerst in zijn zo verheven aard moet worden voorgesteld, opdat het daarna grondig door ons zou worden bestudeerd en begrepen.
Nu dan, dierbare broeders, willen wij u allen van harte groeten, die hierom met moeite uw dagelijkse bezigheden en zware taken in uw bisdommen hebt verlaten; maar met name en in het bijzonder willen wij de coadjutor van de eerbiedwaardige aartsbisschop van Hanoi begroeten, die, daar hij niet aan het Oecumenisch Concilie en de eerdere Synoden heeft kunnen deelnemen, en wegens zwakke gezondheid ook niet in staat is aan deze vergadering zelf deel te nemen, nu voor het eerst, door het zenden van zijn coadjutor Joseph-Marie Thrinh-Van-Can, ons een levend en onder ons aanwezig voortreffelijk en ons zo dierbaar deel van de heilige kerk teruggeeft, dat Noord-Vietnam is. Wanneer wij nogmaals van God zijn machtige hulp en zijn licht afsmeken over dit begin, willen wij u tegelijkertijd verzekeren van ons volste vertrouwen, u ieder afzonderlijk van harte danken en ieder afzonderlijk "in osculo sancto"; de overvloed en rijkdom van de hoogste goederen toewensen.
Staat ons evenwel - voor een ogenblik - toe u oprecht te verzekeren, hoezeer dit schouwspel dat u biedt ons bemoedigt en ons hart verkwikt en versterkt: u bent goed voorbereid, deskundigen, ervaren, op de hoogte en bekend met de noden van de gehele Kerk; en dit is zo'n schitterend teken - als wij een teken zoeken van de levende gemeenschap van de Kerk. Staat ons daarom toe de reeds bekende maar zeer liefdevolle woorden van de psalm te herhalen: "Ziet, hoe goed en lieflijk het is, als broeders eendrachtig samen zijn." (Ps. 133, 1). Want deze gemeenschap en band verbinden ten nauwste onze geesten en harten, ja, verbinden zelf in deze bediening die van zo groot belang is en heden zo dringend nodig; bovendien schept deze gemeenschap de beste conditie en geschiktste sfeer waarin wij nu ons broederlijk gesprek beginnen. Omdat u werkelijk hierheen bent gekomen "uit elke stam en taal en volk en natie" (Openb. 5, 9), zodat u duidelijk en daadwerkelijk de kerkelijke gemeenschap te zien geeft die over de wereld verspreid is, brengt uw gesprek in zekere zin een grotere en werkelijk nauwere betrekking mee, of zo u wilt, een omgang die door een vertrouwelijke en eerbiedige samenspraak over de kwestie van de evangelisatie van de huidige wereld nu zichtbaar en bevestigd moet worden en - naar wij hopen - vruchtbaar.
Herhaaldelijk is er gezegd, dat dit onderwerp van het hoogste belang is en zeer verheven, maar - er moet terstond aan worden toegevoegd - dit onderwerp is tegelijk ernstig en moedig. Het dwingt ons en eist, dat wij de echte omstandigheden kennen van de samenleving en cultuur waarin de mensen vandaag leven en waarin ook de Kerk zich bevindt en in deze stellig woelige jaren werkt: het raakt eveneens het hart zelf en de kern van heel ons ambt en onze herderlijke taak; het stelt ons de scherpe en om zo te zeggen uitdagende vraag naar heel de zin van ons leven en van onze werkzaamheden onder de mensen. Wie zijn wij toch wel? Wat doen wij hier toch? Wat moeten wij doen? Wij zijn ongetwijfeld een "kleine kudde" (Lc. 12, 32), niet alleen als een zeer klein aantal bisschoppen in feite hier vergaderd, maar ook als samengebundelde uitdrukking van onze christelijke gemeenschappen: hoe kunnen wij het wagen een volledig antwoord te geven op deze vragen, die zo dringend zijn, en hoe geschikt en doeltreffend de taak uitvoeren welke ons is toevertrouwd om aan alle mensen het heil te brengen? Tijdens de liturgieviering van vandaag hebben wij u reeds deelgenoten gemaakt van onze eerste gedachte, welke tegelijk leidraad, licht en grondslag zou zijn. Wij hebben immers het oorspronkelijk, werkdadig en theologisch aspect van onze zending belicht; wij hebben immers de zogenaamde terminus a quo aangegeven.
En een eerste hoedanigheid van de evangelisatie lijkt ons haar noodzakelijkheid. Aan de inhoud en opdracht van het katholiek priesterschap, waarover wij deze morgen hebben gesproken, refereert en beantwoordt, voor zover het voortvloeit uit het priesterschap van Christus en daar onmiddellijk in deelt, de opdracht en inhoud van onze taak, welke namelijk moet beantwoorden aan de toenemende geestelijke noden van de hedendaagse mensen. Evangelisatie is voor ons geen vrije keuze, maar een noodzakelijke taak en een plicht. Zo beschrijft immers de apostel van de heidenen, die de hartstochtelijke leraar en bedienaar van de evangelisatie was, zijn situatie, toen hij zichzelf bijna bedreigde: "Ik kan niet anders. Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig" (1 Kor. 9, 16). Dat zo harde en onverbiddelijke 'wee' lijkt op het eerste gezicht misschien vreemd en ver verwijderd van de beminnelijkheid en zachtzinnigheid van de evangelische boodschap; maar is in werkelijkheid zeer heilzaam en juist, omdat het ons oproept, ons op moet roepen tot bezinning op die eeuwige opdracht, ja zelfs bevel tot het werk van de evangelisatie en dat beantwoordt aan de zware taak van al degenen die binnen het goed geordende organisme van het volk van God. op verschillende wijze weliswaar, deelgenoten zijn van de ene en onverdeelbare apostolische bediening. En daarom is de evangelisatie geen werk dat slechts 'bij tijden' of bij voorkomende gelegenheid wordt verricht, maar een voortdurende plicht en noodzaak welke uit de instelling van de kerk voortvloeit. De opdracht begint met dit woord van de goddelijke Stichter zelf "Gaat en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen" Vgl. Mt. 28, 18-20 Vgl. Mc. 16, 15 , en doorgaand naar de duidelijke leer van de heilige Paulus, en rakend ook de even krachtige en stellige woorden van Petrus en Johannes ("Het is voor ons onmogelijk niet te spreken over hetgeen wij gezien en gehoord hebben" - (Hand. 4, 20)), doorloopt het alle tijden, bestendig en dringend, tot aan het laatste concilie. Het is niet nodig, dat wij de ondubbelzinnige Concilieplaatsen aanhalen voor u, die voor het grootste gedeelte de hoofdpersonen waren in dat heilzame gebeuren.
Zo komen wij dan bij het volgende kenmerk of eigenschap van de evangelisatie welke nauw samenhangt met het eerste en dat nauwkeuriger en scherper de reeds vermelde terminus ad quem kan bepalen. Wij spreken namelijk over de universaliteit van de evangelisatie.
Deze universaliteit betekent, dat de boodschap van het evangelie volledig doorgegeven moet worden aan alle men~en zonder enig onderscheid van plaats, stam, natie, geschiedenis, maatschappij, zoals het gebeurd is op de Pinksterdag: "uit alle volkeren onder de hemel" (Hand. 2, 5). Dit aspect komt ook overeen met een andere dimensie die tot het wezen en de definitie van de kerk behoort, namelijk met de missionaire inspanning en richt dit op het plan en het doel, dat het op dezelfde plaats van de Heilige Schrift wordt toegewezen: "Gaat dus en ... maakt tot mijn leerlingen" wordt betrokken op alle volkeren. Dit heeft immers ook reeds het conciliaire leergezag ons voorgehouden om een zodanig beeld eigen te doen maken van de kerk, die
krachtens de diepste eisen van haar eigen katholiciteit en in gehoorzaamheid aan de opdracht van haar Stichter ... pelgrimerend krachtens haar natuur op zending gericht is. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 1-2
Van de andere kant, evenwel, heeft deze inspanning en ijver, opdat toch elke tong tot eer van de Vader zou belijden dat Christus alleen de Heer is en de Verlosser van allen Vgl. Fil. 2, 11 , altijd de volhardende activiteit van de kerk uitgemaakt. waardoor ook de christelijke naam zo snel is verspreid en overal in deze eerste eeuwen gevestigd.
Maar deze universaliteit van de evangelisatie overdenkend, komt ons ongetwijfeld snel een zowel ernstige als delicate kwestie in de weg, namelijk het oecumenisme, waaraan in de hedendaagse kerk alle aandacht wordt besteed en broederlijk respect. Zo'n kwestie zal inderdaad moeten worden onderzocht overeenkomstig de aard en de normen die haar eigen zijn, maar ook met vernieuwde liefde en nooit aflatende hoop. Maar tegelijkertijd kunnen wij niet nalaten de niet-christelijke godsdiensten te vermelden: want wij mogen deze niet langer als rivalen beschouwen, noch als belemmeringen voor de evangelisatie, maar als terreinen die ten volle een oplettende en menselijke beschouwing waard zijn en openstaan voor een toekomstige, ja reeds begonnen vriendschappelijke verhouding.
Wat zullen wij tenslotte zeggen over plaatsen op aarde en samenlevingen waar aan geen godsdienst enige ruimte wordt gelaten? Ook dat vormt een bijna onmetelijk probleem! Want tot hoever is deze zee van ongeloof, godsdienstige onverschilligheid en ook van vijandigheid niet doorgedrongen? Wij worden hierdoor volstrekt niet weerhouden om het werk van de evangelisatie met onverminderde krachtsinspanning voort te zetten; wij worden daarentegen gesterkt door onze hoop, ons gebed, ons inzicht en ons geduld. Want voor welke grenzen kan de evangelische liefde worden tegengehouden? "Watergolven missen de kracht om de liefde te blussen" (Hoogl. 8, 7). Al lijkt evangeliseren ook dwaas, haar getuigenis zal altijd onoverwinnelijk zijn! Dat wij ons nooit door vrees laten verlammen, maar liever terugkomen op de woorden van de Heer Jezus: "Allen zal ik tot Mij trekken." (Joh. 12, 32).
Zonder twijfel wordt de moeilijkheid welke ertoe bijdraagt, dat de ijver om het licht van Christus in de wereld te verspreiden, wordt verminderd of dat de openlijke verkondiging van het evangelie wordt nagelaten, geschraagd door werkelijk verleidelijke argumenten: van de ene kant lijkt het een onbezonnen en nutteloos plan het evangelie voor te stellen in zijn consequenties en voorwaarden, die menselijk zo tegen de borst stuiten en tegenstrijdig zijn; van de andere kant is niet in te zien, hoe de vrijheid zelf, noch de bestaande religieuze en morele waarden, die toch bij niet-christelijke volkeren worden aangetroffen, kunnen worden bewaard, de waarden waarin de voorbereiding van de alles voorziende God op de volheid van de christelijke openbaring wordt onderkend. Daarom zal de synode de zorg hebben om na te gaan, hoe deze eerbied en dit respect voor alle mensen en hun cultuur en de oprechte dialoog met hen - die een van de eerste voorwaarden is van de christelijke houding - gecombineerd en verbonden kunnen worden met de universele aard van die opdracht welke Christus aan zijn kerk heeft toevertrouwd.
Nog een derde kenmerk van de evangelisatie blijft er over, namelijk haar eigenlijke bedoeling of finaliteit. Het zal nodig zijn beter en nauwkeuriger de verhouding te bepalen tussen de evangelisatie in eigenlijke zin en de algemene krachtsinspanning van de mensen tot ontwikkeling, waarvoor de hulp en steun van de Kerk terecht wordt verlangd, ook al behoort dit minder tot haar eigenlijke taak. Wij weten goed, in welke moeilijkheden de zonen van de kerk hierdoor verwikkeld zijn die zich inzetten voor de apostolische taken. Want zij worden vandaag meermalen aangemoedigd en uitgenodigd de voorrang welke de boodschap van het heil moet worden toegekend op te geven en hun eigenlijke werkzaamheid te beperken tot slechts filantropische, sociologische of politieke activiteit, en de taak van de Kerk door een antropocentrische en tijdelijke leer te omschrijven. Hieruit blijkt duidelijk, hoe noodzakelijk het is andermaal de eigenlijke religieuze bedoeling van de evangelisatie te bevestigen en zeer duidelijk in te scherpen. Zij verliest immers heel haar betekenis, als zij van die religieuze basis wordt losgemaakt welke haar draagt, en die immers voor alles het rijk van God is, het rijk van God in de volledige betekenis, dat de mensen bevrijdt van de zonden en hun de liefde van God toont als het eerste gebod en het eeuwig leven als uiteindelijke bestemming.
Dit betekent echter allerminst, dat het werk van de evangelisatie de zeer grote ernst kan en mag negeren van de problemen die ons op vandaag zozeer bezighouden en die de rechtvaardigheid, de bevrijding en de vrede in de wereld beogen. Want indien dat zou gebeuren. zou ook de leer van het evangelie over de liefde tot de lijdende en gebrekkige evenmens (Mt. 25, 31-46) worden ontkend, welke de apostelen ook hebben overgeleverd. Vgl. 1 Joh. 4, 20
Vgl. Jak. 2, 14-28
Evenzo hebben wij dit onderwerp behandeld als een bijzondere plicht in de encycliek getiteld H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967)
En als wij het tenminste eerlijk mogen zeggen, heeft de Kerk, het voorbeeld en gebod van haar goddelijke Verlosser volgend, nooit nagelaten de waardigheid zelf en de aanspraken van de volkeren hoog te houden aan wie zij het geloof in Christus heeft gebracht. Want haar leer en eveneens haar morele beginselen zijn altijd gericht op waarachtige zaken en instellingen die de mensen aanzetten tot altijd voortgaande vermeerdering en groei op elk terrein van het leven zowel op het eigenlijke religieuze als het politieke, sociale en burgerlijke. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie leert:
"De eigen zending die Christus aan de Kerk heeft toevertrouwd, is niet van politieke, economische of sociale aard: want het doel dat Hij haar heeft gesteld, is godsdienstig van aard. Maar toch vloeien juist uit deze godsdienstige zending een opdracht, licht en krachten voort die bij de inrichting en versteviging van de maatschappij volgens de goddelijke wet goede diensten kunnen bewijzen." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 42
Deze leer krijgt, wanneer zij vooral op de leken wordt toegepast, zelfs een groter gewicht, want hun
"eigen roeping ... ligt hierin, dat zij het rijk van God zoeken juist door de tijdelijke aangelegenheden te behartigen en volgens de wil van God te regelen." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 31
en omdat zij,
"ook wanneer zij door tijdelijke zorgen in beslag worden genomen, een kostbare bijdrage (moeten) leveren voor de evangelisatie van de wereld." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 35
Op geen enkele manier dus zijn de evangelisatie en de menselijke vooruitgang tegengesteld aan elkaar noch gescheiden, maar zij vullen elkaar aan, daar zij, ofschoon van elkaar onderscheiden en ondergeordend, hetzelfde gemeenschappelijk nastreven, namelijk het heil van de mens.
Dit alles vraagt ongetwijfeld een nauwkeuriger onderzoek aangaande de verschillende vormen welke het werk van de evangelisatie kan aannemen. Het is in ieder geval zeker, dat de wereld van vandaag zeer brandende kwesties aan de kerk ter oplossing voorlegt; maar men moet ook niet de ontzaglijke mogelijkheden vergeten welke men zich vroeger zelfs niet kon voorstellen en die nu hun ten dienste staan die in naam van Christus het goede nieuws brengen. Vgl. Rom. 10, 15 En wie kan werkelijk juist beoordelen, hoe wijd de deuren reeds open zijn gezet voor de algemene en verrassende verbreiding van het woord van heil door de sociale communicatiemiddelen? Indien wij deze schitterende mogelijkheden voorbij zouden laten gaan of de tijd zouden verdoen met bezwaren die slechts schaden, dan bestaat inderdaad het gevaar, dat wij in het door God vastgestelde uur niet klaar staan en aan de toekomstige positie van de christelijke godsdienst een onmetelijke schade toebrengen.
Dit vereist, dat de activiteit van de evangelisatie vandaag wordt verstaan met een geest die wijd openstaat voor de noden van onze tijd, wat betreft methoden, ondernemingen, geschikte organisatie en vorming van werkers voor het Evangelie. Het gaat dus over het werk dat u in het volle bewustzijn van uw ambt in deze synode zult ondernemen; moge God geven, dat uw werkzaamheden ten volle beantwoorden aan de rechtmatige verwachtingen van allen!
Het is duidelijk, dat het nooit geoorloofd is wegen in te slaan welke duidelijk met de geest van het evangelie in strijd zijn: derhalve kunnen noch geweld, noch burgeroproer, noch koloniale overheersing onder welke vorm dan ook door de Kerk worden aangewend als middelen om het evangelie te verkondigen, en zelfs niet de politieke bedrijvigheid op zichzelf, ofschoon het de eigen taak is van de christenen hun eigen bijdrage te leveren tot het goed beheren van de openbare aangelegenheden.
Aan u zal nu de zorg zijn de overgeleverde vormen van evangeliseren te confronteren met de nieuwe ondernemingen van apostolaat welke hun ontstaan danken aan het concilie en de veranderende tijdsomstandigheden. De instelling en de structuren van de Kerk door de ervaring van eeuwen reeds getoetst zullen stellig voorop moeten worden gesteld: maar zonder het verleden bepaald te loochenen en met behoud van zijn werkelijke waarden, zal moeten worden bereikt, dat met een heldere en open geest wordt nagegaan, wat de nieuwe pogingen aan goeds en waardevols inhouden om passend 'nieuw en oud' te verenigen, vooral als het gaat over bewegingen van gelovigen die werken in verbinding met de heilige hiërarchie. Hoe het zij, maakt de gedachte van de heilige Paulus tot de uwe: "Keurt alles, behoudt het goede" (1 Tess. 5, 21).
En tenslotte, laat uw gemoed tot nieuwe hoop opwekken door een dubbel vertrouwen waardoor u als gedragen door twee vleugels door uw werkzaamheden de grenzen van het Evangelie moogt verleggen: vertrouwen namelijk in uw inspanningen, omdat u met ijver het werk verricht tot welzijn en groei van de Kerk; en vertrouwen in Christus vooral, die met u is, met u leeft, en uw inspanning en uw ervaring benut om op aarde de grenzen uit te breiden van zijn rijk, dat een rijk is van rechtvaardigheid en heiligheid, van liefde en vrede.
Deze wensen vertrouwen wij toe aan de allerheiligste maagd Maria, die door ons met de titel van moeder van de Kerk is gesierd, en die altijd, reeds vanaf de eerste tijd van de Kerk, werd vereerd als koningin van de apostelen, dat wil zeggen, van de herders van de verleden en tegenwoordige tijd; deze zelfde wensen bevestigen wij met de apostolische zegen.
Paus Paulus VI