Joseph Kardinaal Ratzinger - 30 november 2011
Velen stellen voor uitzonderingen op de kerkelijke norm toe te laten op basis van de traditionele uitgangspunten van de epikèia en van de aequitas canonica.
Sommige huwelijkszaken, zo zegt men, kunnen niet in een extern forum forum externum (Noot van de redactie) worden gereguleerd. De Kerk zou niet alleen mogen verwijzen naar juridische normen, maar zou ook het individuele geweten moeten respecteren en tolereren. De traditionele doctrines van de epikèia en de aequitas canonica zouden vanuit het oogpunt van de moraaltheologie ofwel vanuit juridisch oogpunt een gewetensbeslissing die afwijkt van de algemene norm kunnen rechtvaardigen. Vooral in de kwestie van het ontvangen van de Sacramenten zou de Kerk hier stappen voorwaarts moeten doen en de gelovigen niet alleen verbodsbepalingen moeten bieden.
De twee bijdragen van Don Marcuzzi en Professor Rodríguez Luño lichten dit problematische geheel toe. Hierin moeten duidelijk drie terreinen van vraagstukken worden onderscheiden:
a. Epikèia en aequitas zijn van groot belang op het terrein van de menselijke en puur kerkelijke normen, maar kunnen niet worden toegepast op het terrein van normen waarover de Kerk geen enkele beoordelingsbevoegdheid heeft. De onontbindbaarheid van het huwelijk is één van deze normen die afkomstig zijn van de Heer Zelf en daarom normen “van goddelijk recht” worden genoemd. Evenmin kan de Kerk pastorale praktijken – bijvoorbeeld in de pastoraal van de Sacramenten – goedkeuren die het duidelijke gebod van de Heer zouden tegenspreken. Met andere woorden: als het voorafgaande huwelijk van hertrouwde gescheiden gelovigen geldig was, kan hun nieuwe verbintenis onder geen enkele omstandigheid als in overeenstemming met het recht worden beschouwd, en is een ontvangen van de Sacramenten om intrinsieke redenen niet mogelijk. Het geweten van het individu is strikt aan deze norm gebonden. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd, Familiaris Consortio (22 nov 1981), 84. Hierbij geldt de norm die door Johannes Paulus II is bevestigd in de post-synodale apostolische brief Familiaris consortio nr. 84: “De verzoening in het sacrament van de Boete, die de weg opent naar het sacrament van de Eucharistie, kan verder alleen verleend worden aan degenen die er berouw over hebben dat zij het teken van het verbond en de trouw van Christus geschonden hebben en die oprecht bereid zijn een vorm van leven te leiden die niet meer in tegenspraak is met de onontbindbaarheid van het huwelijk. Dit brengt concreet mee dat de man en de vrouw "de verplichting op zich nemen in volledige onthouding te leven, d.w.z. zich van de eigenlijke huwelijksdaad te onthouden", wanneer zij om serieuze redenen - zoals bijvoorbeeld de opvoeding van kinderen - niet kunnen voldoen aan de verplichting uit elkaar te gaan.” Vgl. Paus Benedictus XVI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Het Sacrament van de Liefde - Over de Eucharistie, bron en hoogtepunt van het leven en de zending van de Kerk, Sacramentum Caritatis (22 feb 2007), 29
b. De Kerk heeft daarentegen de bevoegdheid te verklaren aan welke voorwaarden moet worden voldaan opdat een huwelijk volgens het onderricht van Jezus als onontbindbaar kan worden beschouwd. In de lijn van de Paulinische uitspraken in 1 Korintiërs 7 Vgl. 1 Kor. 7 heeft zij vastgesteld dat alleen twee Christenen een sacramenteel huwelijk kunnen sluiten. Zij heeft de juridische vormen van het privilegium paulinum en het privilegium petrinum ontwikkeld. Met verwijzing naar de clausule over pornèia in Matteüs en in Handelingen 15, 20 Vgl. Hand. 15, 20 werden huwelijkse beletsels geformuleerd. Bovendien werden redenen voor nietigheid van het huwelijk steeds duidelijker vastgesteld en werden de gerechtelijke procedures in ruime mate ontwikkeld. Dit alles droeg bij aan het definiëren en preciseren van het concept onontbindbaar huwelijk. Men zou kunnen zeggen dat op deze manier ook in de Westerse Kerk ruimte werd gegeven aan het principe van de oikonomìa, zonder nochtans de onontbindbaarheid van het huwelijk als zodanig aan te tasten.
In deze lijn ligt ook de laatste juridische ontwikkeling in de Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) van 1983, volgens welke ook de verklaringen van de partijen bewijskracht hebben. Daarmee lijkt volgens het oordeel van bevoegde personen het bestaan van zaken waarin een ongeldig huwelijk niet als zodanig via gerechtelijke weg aantoonbaar zou zijn automatisch vrijwel uitgesloten. Aangezien het huwelijk in essentie een publiek-kerkelijk karakter heeft en het basisprincipe nemo iudex in propria causa (“Niemand is rechter in zijn eigen zaak”) geldt, moeten de huwelijkskwesties in een externe rechtbank worden opgelost. Indien hertrouwde gescheiden gelovigen menen dat hun voorgaand huwelijk nooit geldig geweest is, zijn ze daarom verplicht zich tot de bevoegde kerkelijke rechtbank te wenden, die het probleem objectief en met de toepassing van alle beschikbare juridische mogelijkheden zal moeten onderzoeken.
c. Het is zeker niet uitgesloten dat in huwelijksprocessen fouten optreden. In enkele delen van de Kerk bestaan er nog geen kerkelijke rechtbanken die goed functioneren. Soms duren processen buitensporig lang. In enkele gevallen eindigen ze met problematische uitspraken. Hier lijkt de toepassing van de epikèia in een “interne rechtbank” forum internum (Noot van de redactie) in principe niet uitgesloten. In de Congregatie voor de Geloofsleer
Annus Internationalis Familiae
Brief aan de bisschoppen van de R.-K. Kerk over het ontvangen van de Communie door hertrouwd gescheiden gelovigen
(14 september 1994) wordt hier melding van gemaakt, wanneer wordt gezegd dat met de nieuwe canonieke wegen elke kloof tussen de in het proces verifieerbare waarheid en de objectieve waarheid “zo veel mogelijk” uitgesloten zou moeten worden. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de bisschoppen van de R.-K. Kerk over het ontvangen van de Communie door hertrouwd gescheiden gelovigen, Annus Internationalis Familiae (14 sept 1994), 9 Veel theologen zijn van mening dat de gelovigen zich ook in hun “forum internum” absoluut zouden moeten houden aan de in hun ogen verkeerde oordelen van de rechtbank. Anderen menen dat er hier in een “forum internum” uitzonderingen denkbaar zijn, omdat het in de processuele orde niet zou gaan om normen van goddelijk recht maar om normen van kerkelijk recht. Deze vraag vereist echter meer studie en verheldering. Er zou immers op een heel precieze wijze moeten worden verduidelijkt wat de voorwaarden zijn voor het zich voordoen van een “uitzondering”, met het oog op het vermijden van misbruik en het beschermen van het publieke karakter – dat los staat van het subjectieve oordeel – van het huwelijk.