Aartsbisschop Gerhard Ludwig Müller, prefect - 15 juni 2013
Liefde is meer dan een gevoel of een instinct. In haar aard is het zelfgevend. In de echtelijke liefde zeggen twee mensen bewust en opzettelijk tegen elkaar: jij alleen – en jij voor altijd. Het woord van de Heer: “Wat God heeft verbonden” is in overeenstemming met de belofte van de echtgenoten: “Ik neem jou aan als mijn man … ik neem jou aan als mijn vrouw ... Ik wil je liefhebben en waarderen al de dagen van ons leven.” De priester zegent het verbond dat de echtgenoten met elkaar voor God hebben gesloten. Als iemand betwijfelt of de huwelijksband ontologisch is, laat hem dan een les trekken uit het woord van God: ”Hebt u niet gelezen dat de schepper hen vanaf het begin mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt? En dat Hij gezegd heeft: Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één zijn? Ze zijn dus niet meer twee, maar één” (Mt. 19, 4-6).
Voor Christenen heeft het huwelijk tussen gedoopte personen binnen het Lichaam van Christus een sacramenteel karakter en daarom vertegenwoordigd het een bovennatuurlijke werkelijkheid. Er komt een ernstig pastoraal probleem voort uit het feit dat veel mensen het christelijk huwelijk tegenwoordig puur met wereldlijke en praktische criteria beoordelen. Degenen die volgens de “geest van de wereld" (1 Kor. 2, 12) denken kunnen de sacramentaliteit van het huwelijk niet begrijpen. De Kerk kan niet op het toenemende onbegrip over de heiligheid van het huwelijk reageren door het zogenaamd onontkoombare op pragmatische wijze toe te staan, maar alleen door te vertrouwen op “de Geest die van God komt. Zo weten wij alles wat God ons in zijn genade gegeven heeft” (1 Kor. 2, 12). Het sacramentele huwelijk is een getuigenis van de kracht van de genade, die de mens transformeert en de hele Kerk voorbereidt op de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, de Kerk, “gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid” (Openb. 21, 2).
Er word vaak voorgesteld dat hertrouwde gescheidenen voor zichzelf zouden mogen beslissen, volgens hun eigen geweten, of zij wel of niet te Communie gaan. Dit argument, gebaseerd op een problematisch begrip van “geweten”, is in 1994 in een Congregatie voor de Geloofsleer
Annus Internationalis Familiae
Brief aan de bisschoppen van de R.-K. Kerk over het ontvangen van de Communie door hertrouwd gescheiden gelovigen
(14 september 1994) van de Congregatie voor de Geloofsleer afgewezen. Natuurlijk moeten gelovigen bij iedere Mis overwegen of het mogelijk is om de Communie te ontvangen, want een ernstige niet gebiechte zonde zal dit altijd uitsluiten. Tegelijkertijd hebben zij de plicht om hun geweten te vormen en af te stemmen op de waarheid. Hierdoor luisteren zij ook naar het Leergezag van de Kerk, die hen helpt “niet weg te raken van de waarheid over het goede van de mens maar, speciaal in de moeilijke vraagstukken, met zekerheid de waarheid te bereiken en in haar te blijven.” H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over kerkelijke moraalleer, Veritatis Splendor (6 aug 1993), 64
Als hertrouwde gescheidenen subjectief in hun geweten overtuigd zijn dat een eerder huwelijk ongeldig was, dan moet dit objectief bewezen worden door de bevoegde huwelijkstribunalen. Het huwelijk draait niet slechts om de relatie van twee mensen met God, maar het is ook een werkelijkheid van de Kerk, een Sacrament, en het is niet aan de individuen in kwestie om over haar geldigheid te beslissen, maar aan de Kerk, waarin de individuen door geloof en Doopsel zijn opgenomen. “Als het eerdere huwelijk van twee gescheiden en hertrouwde gelovigen geldig was, dan kan hun nieuwe verbintenis onder geen enkele omstandigheid als wettig beschouwd worden, en daarom is het ontvangen van de sacramenten intrinsiek onmogelijk. Het geweten van het individu is zonder uitzondering aan deze norm gebonden.” Congregatie voor de Geloofsleer, Uit een weinig bekend geschrift van kardinaal Joseph Ratzinger, gepubliceerd in 1998, De pastoraal van het huwelijk moet zich baseren op de waarheid (30 nov 2011). "L'Osservatore Romano", 30 novembre 2011, pagine 4-5