
Paus Franciscus - 11 september 2013
Het is met grote hartelijkheid dat ik, zij het slechts in grote lijnen, met deze brief wil antwoorden op de brief die u mij via de bladzijden van La Repubblica op 7 juli hebt gestuurd met een reeks van uw persoonlijke overwegingen, die u vervolgens op 7 augustus heeft aangevuld op de pagina’s van dezelfde krant. Ik dank u, vooral voor de aandacht waarmee u de Encycliek Paus Franciscus - Encycliek
Lumen Fidei
Licht van het geloof
(29 juni 2013) hebt willen lezen. Deze is immers, in de bedoeling van mijn beminde voorganger Benedictus XVI, die haar heeft ontworpen en in grote mate opgesteld, en van wie ik haar met grote dankbaarheid heb geërfd, niet alleen gericht op het versterken van het geloof in Jezus Christus van hen die zich daar al in herkennen, maar ook op het opwekken van een oprechte en rigoureuze dialoog met wie, zoals u, zich definieert als “een ongelovige die sinds vele jaren geïnteresseerd en gefascineerd is door de prediking van Jezus van Nazareth”.
Het lijkt me dus zonder meer positief, niet alleen voor ons afzonderlijk maar ook voor de samenleving waarin we leven, dat we ons wijden aan een dialoog over een zo belangrijke werkelijkheid als het geloof, dat refereert aan de prediking en de figuur van Jezus.
Zonder de Kerk – geloof me – had ik Jezus niet kunnen ontmoeten, wel wetend dat die immense gave van het geloof bewaard wordt in de broze aarden potten van onze menselijkheid. Welnu, het is precies van hier uit, vanuit deze persoonlijke ervaring van geloof, beleefd in de Kerk, dat ik op mijn gemak ben in het luisteren naar uw vragen en in het samen met u zoeken naar de wegen waarlangs we misschien kunnen beginnen samen een stukje van de weg af te leggen.
Ik merk om te beginnen alleen op, dat een dergelijke analyse niet secundair is. Het gaat er inderdaad om, overigens in lijn met de logica die tot de ontvouwing van de Encycliek voert, de aandacht te vestigen op de betekenis van wat Jezus gezegd en gedaan heeft en zo, uiteindelijk, op wie Jezus voor ons geweest is en nog steeds is. De Brieven van Paulus en het Evangelie van Johannes, waarnaar in de Paus Franciscus - Encycliek
Lumen Fidei
Licht van het geloof
(29 juni 2013) bijzonder wordt verwezen, zijn immers gebouwd op de solide basis van het Messiaanse optreden van Jezus van Nazareth dat zijn beslissende hoogtepunt bereikte in het Pasen van dood en verrijzenis.
Het is dus noodzakelijk zich met Jezus te confronteren, ik zou zeggen, in de concreetheid en rauwheid van zijn wederwaardigheden, zoals die ons vooral worden verteld door het oudste Evangelie, dat van Marcus. Men constateert dan, dat het “schandaal” dat de woorden en de praktijken van Jezus om Hem heen veroorzaken, voortkomt uit zijn buitengewone “gezag”. Dit is een woord dat reeds bij Marcus voorkomt, maar dat niet gemakkelijk in het Italiaans te vertalen is. Het Griekse woord is exousia, dat letterlijk verwijst naar dat wat “voortkomt uit het wezen” dat men is. Het gaat dus niet om iets uitwendigs of gemaakts, maar om iets wat van binnenuit komt en vanzelf imponeert. Jezus treft, ontstelt en vernieuwt vanuit – Hij zegt het Zelf – zijn relatie met God, die Hij vertrouwelijk Abba noemt, die Hem dit “gezag” verleent om het ten gunste van de mensen te gebruiken.
Zo predikt Jezus “als iemand die gezag bezit”, geneest Hij, roept Hij de leerlingen op Hem te volgen, schenkt Hij vergiffenis… allemaal zaken die in het Oude Testament aan God toekomen en alleen aan God. De vraag die in het Evangelie van Marcus herhaaldelijk terugkomt: “Wie is deze, dat...?”, en die betrekking heeft op de identiteit van Jezus, komt voort uit de constatering van een gezag dat anders is dan dat van de wereld, een gezag dat niet de bedoeling heeft macht uit te oefenen op anderen, maar hen te dienen, hun vrijheid en volheid van leven te geven. En dit tot en met het op het spel zetten van zijn eigen leven, tot en met het ervaren van onbegrip, verraad, verwerping, tot en met ter dood veroordeeld te worden, tot en met het neerstorten in een staat van verlatenheid op het kruis.
Maar Jezus blijft trouw aan God, tot het einde.
En het is precies dan – zoals de Romeinse honderdman aan de voet van het kruis uitroept, in het Evangelie van Marcus – dat Jezus zich paradoxaal de Zoon van God toont! Zoon van een God die liefde is en die met heel zijn wezen wil dat de mens, elke mens, zichzelf ontdekt en ook leeft als zijn werkelijke kind. Voor het christelijk geloof wordt dit alles verzekert door het feit dat Jezus verrezen is: niet om te triomferen over wie Hem verworpen heeft, maar om te tonen dat de liefde van God sterker is dan de dood, dat de vergiffenis van God sterker is dan elke zonde, en dat het de moeite waard is het eigen leven tot aan het einde te geven, om van deze immense gave te getuigen.
Het christelijk geloof gelooft het volgende: dat Jezus de Zoon van God is die gekomen is om zijn leven te geven om voor allen de weg van de liefde open te stellen. U heeft daarom gelijk, waarde Dr. Scalfari, wanneer u in de menswording van Gods Zoon de spil ziet van het christelijk geloof. Tertullianus schreef reeds caro cardo salutis, “het vlees (van Christus) is de spil van het heil”. Immers, de menswording, het feit dat Gods Zoon ons vlees heeft aangenomen en onze vreugde en smart, de overwinningen en nederlagen van ons bestaan heeft gedeeld, tot en met de kreet op het kruis en dat alles belevend met liefde voor en trouw aan de Abba, getuigt van de ongelooflijke liefde die God voor elk mens heeft en van de onschatbare waarde die Hij aan de mens toekent.
Daarom wordt ieder van ons geroepen zich Jezus’ blik en keuze voor de liefde eigen te maken, in te treden in zijn manier van zijn, van denken en van handelen. Dit is het geloof met al haar uitingen die nauwkeurig beschreven zijn in de Paus Franciscus - Encycliek
Lumen Fidei
Licht van het geloof
(29 juni 2013).
De oorspronkelijkheid, zou ik zeggen, bestaat precies in het feit dat het geloof ons, in Jezus, doet deelhebben aan de verhouding die Hij heeft met God die Abba is, en, in dit licht, aan de verhouding die Hij, in het teken van de liefde, heeft met alle andere mensen, inclusief de vijanden. Met andere woorden, het kindschap van Jezus, zoals het christelijk geloof het presenteert, is niet geopenbaard om een onoverbrugbare scheiding aan te geven tussen Jezus en alle anderen, maar om ons te zeggen dat wij allen, in Hem, geroepen zijn om kinderen van de enige Vader en broeders van elkaar te zijn.
Voor wie het christelijk geloof beleeft, betekent dit geen vlucht uit de wereld of het najagen van welke alleenheerschappij dan ook, maar dienst aan de mens, aan heel de mens en aan alle mensen vanaf de randgebieden van de geschiedenis, daarbij de bedoeling van de hoop wakker houdend die ertoe aanzet om ondanks alles het goede te doen en altijd met het oog op wat hierboven is.
In broederlijke nabijheid.
Franciscus