HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Schrijf aan de engel van de kerk te Éfeze: Zo spreekt Hij die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt en wandelt tussen de zeven gouden luchters:
Ik ken uw daden, uw inspanning en uw standvastigheid. Ik weet dat gij slechte mensen niet kunt verdragen. Hen die zich apostelen noemen maar het niet zijn, hebt gij op de proef gesteld en leugenaars bevonden.
Ook hebt gij standvastigheid; gij hebt om Mijnentwil zware lasten gedragen, zonder te bezwijken.
Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt opgegeven.
Bedenk van hoe hoog gij gevallen zijt. Bekeer u, gedraag u weer zoals vroeger. Zo niet, dan kom Ik naar u toe, en neem uw luchter van zijn plaats, tenzij gij u bekeert.
Maar dit hebt gij, dat gij de praktijken van de Nikolaïeten haat, die Ik ook haat.
Wie oren heeft, hore wat de Geest tot de kerken zegt: Wie overwint, hem zal Ik te eten geven van de boom des levens, die staat in de tuin van God.
En schrijf aan de engel van de kerk te Smyrna: Zo spreekt de eerste en de laatste, die dood was en weer levend werd:
Ik ken uw verdrukking en uw armoede maar gij zijt rijk en Ik ken de laster van hen die zich joden noemen en het niet zijn; ze zijn een synagoge van de Satan.
Vrees niet het lijden dat u wacht. De Duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen om u te beproeven, en gij zult hevig lijden, tien dagen lang. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u de kroon des levens geven.
Wie oren heeft, hore wat de Geest tot de kerken zegt: Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden.
En schrijf aan de engel van de kerk te Pérgamum: Zo spreekt Hij die het zwaard voert, het scherpe en tweesnijdende:
Ik weet waar gij woont: daar waar de troon van de Satan staat. Toch houdt gij mijn naam hoog, gij hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn trouwe getuige, die gedood werd bij u, daar waar de Satan woont.
Maar Ik heb enkele dingen tegen u: gij hebt er daar die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen van Israël een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en ontucht bedrijven.
Zo zijn er ook bij u die vasthouden aan de leer van de Nikolaïeten.
Bekeer u toch! Zo niet, dan kom Ik spoedig bij u, om tegen hen te strijden met het zwaard van mijn mond.
Wie oren heeft, hore wat de Geest tot de kerken zegt: Wie overwint, hem zal Ik geven van het verborgen manna; en Ik zal hem een wit steentje geven en daarop gegrift een nieuwe naam, die niemand kent dan hij die hem ontvangt.
En schrijf aan de engel van de kerk te Tyatíra: Zo spreekt de Zoon Gods, wiens ogen vlammen als vuur en wiens voeten zijn als koperbrons:
Ik ken uw daden: liefde, trouw en dienstbetoon, en ook uw standvastigheid, want gij doet nu nog meer goed dan in het begin.
Maar Ik heb tegen u dat gij de vrouw Izebel laat begaan, die zich profetes noemt, maar door haar leer mijn dienstknechten verleidt om ontucht te bedrijven en afgodenoffers te eten.
En Ik heb haar tijd gegeven om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar ontucht.
Daarom zal Ik haar op het ziekbed werpen, en over haar minnaars breng Ik grote ellende, als zij zich niet van haar werken bekeren.
En haar kinderen zal Ik slaan met de dood. Dan zullen alle kerken weten dat Ik het ben die nieren en harten doorgrond, en ieder van u zal vergelden naar zijn daden.
Maar gij allen in Tyatíra die deze leer niet houdt en de ‘diepten van de Satan,” zoals zij het noemen, niet hebt leren kennen, u zeg Ik: Ik zal u geen andere last opleggen:
houdt slechts vast wat gij hebt, totdat Ik kom.
En wie overwint, wie tot het einde mijn wil blijft doen, hem zal Ik macht geven over de heidenen
en hij zal hen weiden met een ijzeren staf en als aardewerk worden zij verbrijzeld
gelijk ook Ik die macht van mijn Vader heb ontvangen. En Ik zal hem de morgenster geven.
Wie oren heeft, hore wat de Geest tot de kerken zegt.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge