HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Men moet ons dus beschouwen als helpers van Christus, belast met het beheer van Gods geheimen.
Welnu, van een beheerder wordt geëist, dat hij betrouwbaar blijkt.
Mij is echter niets gelegen aan uw oordeel of dat van enige menselijke instantie. Ik oordeel niet eens over mijzelf.
Want al ben ik mij van niets bewust, daarom ga ik nog niet vrijuit. De Heer is het die over mij oordeelt.
Oordeelt dus niet voorbarig, voordat de Heer gekomen is. Hij zal wat in het duister verborgen is aan het licht brengen, en openbaar maken wat er in de harten omgaat. Dan zal ieder van God de lof ontvangen die hem toekomt.
Gevolgtrekkingen voor de lezers
Broeders, deze uiteenzetting over mij en Apollos is bedoeld als een les voor u. Van ons moet gij leren ‘niet uit te gaan boven hetgeen geschreven staat;’ dan zal niemand van u zich nog opwinden om de ene persoon te verheerlijken ten koste van de andere.
Trouwens, vriend, wie vindt jou zo belangrijk? Wat heb je dat je niet gekregen hebt? En als je alles cadeau gekregen hebt, waarom die drukte alsof alles van jezelf kwam?
Gij zijt blijkbaar al verzadigd, gij zijt al rijk, gij regeert reeds zonder ons! Ach, was het maar waar, dan mochten wij misschien wel delen in uw koningschap!
Want ons, apostelen, heeft God, dunkt mij, de minste plaats aangewezen, die van ter dood veroordeelden. Wij zijn een schouwspel geworden voor heel de wereld, voor engelen en voor mensen:
wij zijn dwaas ter wille van Christus, gij zijt zo verstandig in Christus: wij zijn zwak, gij sterk; gij geëerd, wij geminacht.
Tot op dit eigen ogenblik lijden wij honger en dorst, zijn wij naakt en krijgen wij slagen, zijn wij dakloos
en matten ons af met handenarbeid. Worden wij beschimpt, wij zegenen; worden wij vervolgd, wij dulden het;
smaad beantwoorden wij met minzaamheid. Tot nu toe worden wij behandeld als het schuim der aarde, als het uitvaagsel van de maatschappij.
Dit schrijf ik niet om u beschaamd te maken, maar om u terecht te wijzen als mijn dierbare kinderen.
Want al had gij in Christus duizend opvoeders, gij hebt maar één vader. Ik ben het die u door het evangelie in Christus Jezus heb verwekt.
Ik mag u dus aansporen: volgt mij na.
Daarom ook heb ik Timóteüs naar u toegestuurd. Hij is mijn geliefd en trouw kind in de Heer, en hij zal u mijn christelijke levensleer in herinnering brengen, zoals ik die overal, in elke gemeente, verkondig.
In de veronderstelling dat ik toch niet bij u kom, hebben sommigen een grote mond opgezet,
maar binnenkort kom ik, als de Heer het wil; en dan zal ik wel merken wat deze opgeblazen lieden werkelijk waard zijn, afgezien van hun woorden.
Het koninkrijk Gods bestaat nu eenmaal niet in woorden, maar in kracht.
Wat verkiest gij? Moet ik bij u komen met strengheid of met liefde en in een geest van zachtmoedigheid?
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge