HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Wat moeten wij bijvoorbeeld denken van Abraham, onze stamvader? Wat heeft hij bereikt?
Als hij op grond van zijn goede werken gerechtvaardigd is, heeft hij reden zich te beroemen; maar voor God heeft hij die niet!
Immers, wat zegt de Schrift? Abraham heeft God geloofd en dat geloof is hem aangerekend als gerechtigheid.
Welnu, hij die werkt, krijgt zijn loon niet toegekend bij wijze van gunst, maar als zijn verschuldigd recht.
Aan degene echter die niet werkt, maar gelooft in Hem die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof als gerechtigheid aangerekend.
Hetzelfde geldt van de mens die door David wordt zalig geprezen en aan wie God de gerechtigheid toerekent, zonder dat er sprake is van goede werken:
Zalig zij wier ongerechtigheden zijn vergeven en wier zonden zijn toegedekt.
Zalig de man wiens zonde de Heer niet in rekening brengt.
Heeft deze zaligspreking nu enkel betrekking op de besnedenen of ook op de onbesnedenen? Wij zagen, dat Abrahams geloof hem als gerechtigheid werd toegekend.
In welke omstandigheden gebeurde dit? Was hij al besneden of nog niet? Hij was toen nog niet besneden.
Het teken der besnijdenis heeft hij juist ontvangen als bezegeling van de geloofsgerechtigheid, die hij reeds als onbesnedene bezat. Zo kon hij de vader worden van alle heidenen die geloven, zodat hun de gerechtigheid wordt toegekend,
alsook de vader van de Joden, van hen namelijk die niet enkel steunen op de besnijdenis, maar ook in de voetstappen treden van het geloof dat onze vader Abraham reeds had, toen hij nog niet was besneden.
Ook de belofte aan Abraham en zijn nakomelingen, dat zij de wereld zouden erven, steunt niet op de wet, maar op de gerechtigheid van het geloof.
Als zij die zich op de wet verlaten de erfgenamen zijn, heeft het geloof geen zin en blijft de belofte zonder uitwerking.
Want het resultaat van de wet is alleen maar straf, en waar geen wet is, is ook geen overtreding.
Daarom hangt het af van het geloof en dus van de genade, en is de belofte verzekerd voor heel het nageslacht, niet alleen voor hen die de wet hebben ontvangen, maar voor allen die het geloof navolgen van ons aller vader Abraham.
Van hem staat immers geschreven: Ik heb u vader gemaakt van vele volken. Hij is dit voor het aanschijn van God in wie hij heeft geloofd, die de doden levend maakt en wat niet bestaat in het aanzijn roept.
Tegen alle hoop in heeft hij gehoopt, en geloofd dat hij vader zou worden van vele volken, gelijk hem gezegd was: Zo talrijk zal uw nageslacht zijn.
Zijn geloof verflauwde niet, toen hij, de honderdjarige, dacht aan zijn eigen afgeleefd lichaam en aan de dorre schoot van Sara.
Hij twijfelde geen ogenblik aan Gods belofte. Integendeel, hij heeft God geƫerd door de kracht van zijn geloof,
door zijn vaste overtuiging dat Hij bij machte is te volvoeren wat Hij heeft toegezegd.
Daarom werd het hem als gerechtigheid aangerekend.
Deze woorden werden niet alleen neergeschreven om zijnentwil.
maar ook om ons, wie het geloven eveneens zal worden aangerekend, daar wij geloven in Hem die Jezus onze Heer van de doden heeft opgewekt:
Jezus die is overgeleverd om onze misslagen en opgewekt om onze rechtvaardiging.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge