HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Weerlegging van enkele moeilijkheden
Wat heeft de jood dan voor op de anderen? Wat voor nut heeft het besneden te zijn?
Velerlei, in ieder opzicht. En wel in de eerste plaats dit, dat hun de godsspraken werden toevertrouwd.
Gij zegt dat sommigen van hen ontrouw zijn geworden? Dan vraag ik u: kan hun ontrouw Gods trouw tenietdoen?
Dat nooit! Ook al is elke mens een leugenaar, God is waarachtig, want er staat geschreven: Gij wordt gerechtvaardigd in uw uitspraken en overwint, als men U wil oordelen.
Indien echter onze ongerechtigheid Gods gerechtigheid in het licht stelt, volgt daaruit dan niet - ik spreek nu erg menselijk - dat God onrechtvaardig is, als Hij zijn straf oplegt?
Volstrekt niet! Hoe zou God anders de wereld kunnen oordelen?
En als het waar was dat menselijke leugens de waarachtigheid van God deden toenemen en zijn glorie vermeerderen, waarom zou dan nog iemand als zondaar veroordeeld worden?
Of geldt soms het woord, dat sommige lieden mij lasterlijk toeschrijven: “Laat ons het kwade doen om het goed dat eruit volgt?” Dezen hebben hun vonnis wel verdiend.
Besluit: jood en heiden beiden zondig
Hoe dan? Hebben wij, Joden, iets voor op de anderen? Helemaal niets. Ik heb immers reeds vastgesteld, dat allen, Joden zowel als heidenen, zich in de macht der zonde bevinden.
Of met de woorden van de Schrift: Er is geen rechtvaardige, zelfs niet een,
niemand die verstandig is, niemand die God zoekt.
Allen zijn afgedwaald, allen verdorven; niemand is er die het goede doet, zelfs niet een.
Een open graf is hun keel, met hun tong plegen zij bedrog, addergif schuilt achter hun lippen.
Hun mond is vol vervloeking en bitterheid,
gezwind zijn hun voeten om bloed te vergieten.
Vernietiging en onheil tekenen hun weg,
maar de weg van de vrede kennen zij niet.
De vreze Gods staat hun niet voor ogen.
Welnu, wij weten, dat de wet al wat zij zegt, zegt tot hen die onder de wet staan. Zo wordt ieders mond gesnoerd en staat de hele wereld schuldig voor God.
Want geen mens zal in zijn ogen als rechtvaardig gelden, omdat hij de wet onderhield; de wet doet alleen maar de zonde kennen.
De stelling van de rechtvaardiging door het geloof
Thans is echter, buiten de wet om, Gods gerechtigheid openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigenis afleggen.
Gods gerechtigheid, die zich door het geloof in Jezus Christus meedeelt aan allen die geloven, zonder enig onderscheid.
Want allen hebben gezondigd en allen zijn verstoken van de goddelijke heerlijkheid.
En allen worden zij om niet door zijn genade gerechtvaardigd, krachtens de verlossing die in Christus Jezus is.
Hem heeft God voor wie gelooft aangewezen als zoenoffer door zijn bloed. God wilde zo zijn gerechtigheid tonen, want Hij had in zijn verdraagzaamheid de zonden van het verleden laten passeren.
Hij heeft zijn gerechtigheid willen tonen nu, in deze tijd, opdat zou blijken dat Hijzelf rechtvaardig is en rechtvaardig maakt ieder die leeft uit het geloof.
Waar blijft dan de eigen roem? Die is onmogelijk geworden! Door welke wet? Door die van de werken? Neen, door de wet van het geloof.
Ik beweer juist, dat de mens gerechtvaardigd wordt door te geloven, niet door de wet te onderhouden.
Is God soms alleen de God van de Joden en niet van de heidenen? Neen, ook van de heidenen,
want er is slechts een God, die zowel besnedenen als onbesnedenen zal rechtvaardigen door het geloof.
Betekent dit dat ik mij van het geloof bedien om de wet buiten werking te stellen? Integendeel, ik laat de wet juist tot haar recht komen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge