HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Terwijl zij nog tot het volk spraken, kwamen de priesters, de bevelhebber van de tempel en de Sadduceeën op hen af.
Verontwaardigd dat zij het volk onderricht gaven en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden,
legden ze de hand op hen en namen hen in verzekerde bewaring tot de volgende dag, omdat het al avond was.
Velen echter van hen die de toespraak gehoord hadden, namen het geloof aan en het aantal mannen steeg tot ongeveer vijfduizend.
De volgende dag kwamen hun overheden, oudsten en schriftgeleerden in Jeruzalem bijeen,
tezamen met de hogepriester Annas en met Kajafas, Johannes, Alexander en allen die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden.
Zij lieten hen voorleiden en vroegen: “Door welke kracht of in welke naam hebt ge dat gedaan?”
Toen sprak Petrus, vervuld van de heilige Geest, tot hen: “Overheden van het volk en oudsten!
Indien wij vandaag ter verantwoording geroepen worden voor een weldaad aan een gebrekkige bewezen, waardoor deze genezen is,
dan moet gij allen en het gehele volk van Israël weten, dat door de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, die gij gekruisigd hebt maar die God uit de doden heeft doen opstaan: dat door die Naam deze man hier gezond voor u staat.
Hij is de steen die door u, de bouwlieden, niets waard werd geacht en toch tot hoeksteen geworden is.
Bij niemand anders is dan ook de redding te vinden en geen andere Naam onder de hemel is aan de mensen gegeven waarin wij gered moeten worden.”
Bemerkend dat het ongeletterde en eenvoudige mensen waren, stonden zij verbaasd toen zij de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen. Zij herkenden hen als gezellen van Jezus.
Omdat zij bovendien de genezen man bij hen zagen staan, wisten zij er niets tegen in te brengen.
Nadat zij hun gelast hadden het Sanhedrin te verlaten, pleegden zij met elkaar overleg
en zeiden: “Wat moeten wij met die mensen doen? Het is duidelijk voor alle inwoners van Jeruzalem dat een onmiskenbaar wonderteken door hen is verricht. We kunnen dat niet loochenen.
Maar om te verhinderen dat het gerucht daarvan nog verder onder het volk verbreid wordt, zouden we hen met dreigementen moeten verbieden nog ooit met een beroep op die Naam tot enig mens te spreken.”
Toen riepen zij hen binnen en verboden hun nog ooit iets te zeggen of te leren met een beroep op Jezus’ Naam.
Petrus en Johannes gaven hun echter ten antwoord: “Oordeelt zelf, of het voor God te rechtvaardigen zou zijn als wij meer naar u luisterden dan naar God.
Het is voor ons onmogelijk niet te spreken over hetgeen wij gezien en gehoord hebben.”
Na hen nogmaals gedreigd te hebben, stelden zij hen in vrijheid, omdat ze, met het oog op het volk, niet wisten hoe ze hen moesten straffen, want allen verheerlijkten God om hetgeen er gebeurd was.
De man die door dit wonderteken was genezen, was meer dan veertig jaar oud.
Na hun vrijlating gingen ze naar hun eigen mensen en brachten verslag uit over alles wat de hogepriesters en oudsten tot hen gezegd hadden.
Toen zij dit hoorden, verhieven zij eensgezind hun stem tot God en baden: Heer, Gij zijt het, die hemel en aarde, de zee en alles wat daarin is, gemaakt hebt,
die door de heilige Geest bij monde van David, uw dienaar, gezegd hebt: Waarom tieren de volken en zinnen de naties op ijdele plannen?
De koningen der aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de Heer en tegen de Gezalfde.
Inderdaad, ze hebben in deze stad samengespannen tegen uw heilige dienaar Jezus, die Gij gezalfd hebt: zowel Herodes als Pontius Pilatus, tezamen met de heidenen en de stammen van Israël,
om alles te doen wat uw hand en raadsbesluit tevoren bepaald had dat geschieden moest.
Maar nu, Heer, schenk aandacht aan hun bedreigingen en geef uw dienaren dat zij in alle vrijmoedigheid uw woord mogen verkondigen,
en laat door het uitstrekken van uw hand genezingen en wondertekenen geschieden door de naam van uw heilige dienaar Jezus.”
Na hun gebed beefde de plaats waar ze bijeen waren. Allen werden vervuld van de heilige Geest en verkondigden vrijmoedig het woord Gods.
De menigte die het geloof had aangenomen, was een van hart en een van ziel en er was niemand die iets van zijn bezittingen zijn eigendom noemde; integendeel zij bezaten alles gemeenschappelijk.
Met kracht en klem legden de apostelen getuigenis af van de verrijzenis van de Heer Jezus en rijke genade rustte op hen allen.
Er was geen enkele noodlijdende onder hen, omdat allen die landerijen of huizen bezaten, deze verkochten en de opbrengst ervan meebrachten
om aan de voeten van de apostelen neer te leggen. Aan ieder werd daarvan uitgedeeld naar zijn behoefte.
Zo bezat Jozef, een leviet uit Cyprus, die van de apostelen de bijnaam Barnabas - dit betekent: zoon van vertroosting - had gekregen, een akker die hij verkocht en waarvan hij het geld meebracht om het aan de voeten van de apostelen neer te leggen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge