HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Op de eerste dag van de week echter gingen zij zeer vroeg in de morgen naar het graf, met de welriekende kruiden die zij klaar gemaakt hadden.
Zij vonden de steen weggerold van het graf,
gingen binnen, maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet.
Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken, stonden er plotseling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed.
Toen zij van schrik bevangen het hoofd naar de grond bogen, vroegen de mannen haar: 'Wat zoekt ge de Levende bij de doden?
Hij is niet hier, Hij is verrezen. Herinnert u, hoe Hij nog in Galilea tot u gezegd heeft:
De Mensenzoon moet overgeleverd worden in zondige mensenhanden en aan het kruis geslagen, maar op de derde dag verrijzen.'
Zij herinnerden zich zijn woorden,
keerden van het graf terug en brachten dit alles over aan de elf en aan al de anderen.
Het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus; de andere vrouwen die met hen waren vertelden aan de apostelen hetzelfde.
Maar dat verhaal leek hun beuzelpraat en zij geloofden het niet.
Toch liep Petrus ijlings naar het graf, bukte zich voorover, maar zag alleen de zwachtels. Daarop ging hij terug, verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was.
Juist die dag waren er twee van hen op weg naar een dorp, dat Emmaüs heette en zestig stadiën van Jeruzalem lag.
Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen.
Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en liep met hen mee.
Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen.
Hij vroeg hun: 'Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?' Met een bedrukt gezicht bleven ze staan.
Een van hen, die Kleopas heette, nam het woord en sprak tot Hem: 'Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?'
Hij vroeg hun: 'Wat dan?' Ze antwoordden hem: 'Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en heel het volk;
hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om ter dood te worden veroordeeld en Hem aan het kruis hebben geslagen.
En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen! Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn.
Zelfs hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest,
maar hadden zijn lichaam niet gevonden en kwamen zeggen, dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde.
Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet.'
Nu sprak Hij tot hen: 'O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben!
Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?'
Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had.
Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan.
Zij drongen bij Hem aan: 'Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.' Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven.
Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe.
Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht.
Toen zeiden ze tot elkaar: 'Brandde ons hart niet in ons, terwijl Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?'
Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen.
Deze verklaarden: 'De Heer is werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen.'
En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.
Terwijl ze daarover spraken, stond Hijzelf plotseling in hun midden en zei: 'Vrede zij u.'
In hun verbijstering en schrik meenden ze een geest te zien.
Maar Hij sprak tot hen: 'Waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart?
Kijkt naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf. Betast Mij en kijkt: een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals ge ziet dat Ik heb.'
En na zo gesproken te hebben toonde Hij hun zijn handen en voeten.
Toen ze het van vreugde en verbazing niet konden geloven, zei Hij tot hen: 'Hebt ge hier iets te eten?'
Zij reikten Hem een stuk geroosterde vis aan;
Hij nam het en at het voor hun ogen op.
Hij sprak tot hen: 'Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was: Alles wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes, in de profeten en psalmen moet vervuld worden.'
Toen maakte Hij hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften.
Hij zei hun: 'Zo staat er geschreven: dat de Christus moest lijden en op de derde dag verrijzen uit de doden
en dat in zijn naam bekering tot vergiffenis van de zonden gepredikt moet worden onder alle volken, te beginnen met Jeruzalem.
Gij zijt getuigen hiervan.
Daarom zend Ik tot u wat door mijn Vader beloofd is; blijft dus in de stad, totdat gij uit den hoge met kracht zult zijn toegerust.'
Nu leidde Hij hen naar buiten tot bij Betanië, hief de handen omhoog en zegende hen.
En terwijl Hij hen zegende, verwijderde Hij zich van hen en werd ten hemel opgenomen.
Zij aanbaden Hem en keerden met grote blijdschap naar Jeruzalem terug.
Zij hielden zich voortdurend op in de tempel en verheerlijkten God.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge