HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Het feest van het ongedesemde brood, Pasen geheten, naderde.
De hogepriesters en de schriftgeleerden, bang als ze waren voor het volk, zochten naar een manier om Hem uit de weg te ruimen.
Toen voer de satan in Judas, die Iskariot heette, en tot het getal van de twaalf behoorde.
Hij begaf zich naar de hogepriesters en bevelhebbers om met hen te bespreken, hoe hij hun Jezus zou uitleveren.
In hun blijdschap hierover spraken zij met hem af, hem een som gelds te geven.
Hij nam hun voorstel aan en zag uit naar een goede gelegenheid om Hem zonder volksoploop aan hen uit te leveren
Toen de dag van het ongedesemde brood gekomen was, waarop men het paaslam moest slachten,
stuurde Hij Petrus en Johannes uit met de opdracht: 'Gaat voor ons voorbereidselen treffen opdat wij het paasmaal kunnen eten.'
Toen zij Hem vroegen: 'Waar wilt Gij dat wij het gereedmaken?'
antwoordde Hij: 'Als ge de stad zijt binnengegaan, zult ge een man tegenkomen die een kruik water draagt; volgt hem tot in het huis waar hij binnengaat.
Daar moet ge aan de eigenaar van het huis zeggen: De Meester laat u vragen: Waar is de zaal, waar Ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden?
Hij zal u een grote bovenzaal laten zien met rustbedden; maakt daar alles klaar.'
Zij vertrokken nu, bevonden alles zoals Hij het hun gezegd had en maakten het paasmaal gereed.
Toen de tijd aangebroken was, ging Hij met de apostelen aan tafel aanliggen.
Hij sprak nu tot hen: 'Vurig heb ik verlangd, eer Ik ga lijden, dit paasmaal met u te eten.
Want Ik zeg u: Ik zal het niet meer eten, totdat het zijn vervulling vindt in het Rijk Gods.'
Daarop nam Hij een beker, sprak een dankgebed uit en zei: 'Neemt die beker en deelt hem samen.
Want Ik zeg u: Van dit ogenblik af drink Ik niet meer van wat de wijnstok voortbrengt, totdat het Rijk Gods is gekomen.'
Daarop nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het hun met de woorden: 'Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot een gedachtenis aan Mij.'
Evenzo gaf Hij de beker, na de maaltijd, terwijl Hij sprak: 'Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn Bloed, dat voor u wordt vergoten.
Maar zie, degene door wiens hand Ik zal worden overgeleverd is met Mij aan tafel.
Want de Mensenzoon gaat heen zoals het is vastgesteld; maar toch, wee die mens door wie Hij wordt overgeleverd.'
Nu begonnen zij onder elkaar te vragen, wie van hen het toch was, die dat zou doen.
Er ontstond twist onder hen wie van hen wel de voornaamste mocht zijn.
Maar Jezus sprak tot hen: 'De koningen van de volkeren oefenen heerschappij over hen uit en hun machthebbers laten zich weldoeners noemen.
Zo moet gij niet doen, maar wie onder u de voornaamste is, moet als de jongste wezen, en wie bevelen geeft als iemand die dient.
Wie is immers de grootste: die aanligt of bedient? Niet hij die aanligt? Welnu, Ik ben onder u als degene die bedient.
Gij zijt het die trouw zijt gebleven in mijn beproevingen.
En Ik verleen u het koninkrijk, zoals mijn Vader het Mij heeft verleend,
om in mijn koninkrijk aan mijn tafel te eten en te drinken en op tronen te zetelen en de twaalf stammen van Israël te oordelen.
VOORSPELLING PETRUS' VERLOOCHENING
Simon, Simon, weet dat de satan heeft geëist u allen te ziften als tarwe.
Maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken. Wanneer ge eenmaal tot inkeer gekomen zijt, versterk dan op uw beurt uw broeders.'
Maar hij antwoordde: 'Heer, ik ben bereid met U zelfs gevangenis en dood in te gaan!'
Daarop sprak Jezus: 'Ik zeg u, Petrus: De haan zal vandaag niet kraaien, voordat ge driemaal geloochend hebt Mij te kennen.'
Hij sprak tot hen: 'Toen Ik u uitzond zonder beurs, reiszak of schoeisel, hebt ge toen aan iets gebrek gehad?' Ze antwoordden: 'Aan niets.'
Hij hernam: 'Maar nu moet wie een beurs heeft, die meenemen, en eveneens een reiszak: en wie die niet bezit, verkope zijn mantel en schaffe zich een zwaard aan.
Ik zeg u: in Mij moet dit Schriftwoord vervuld worden: Hij is tot de booswichten gerekend. Wat over Mij werd beschikt, gaat nu vervuld worden.'
Ze zeiden Hem: 'Zie, Heer, hier zijn twee zwaarden.' Hij antwoordde: 'Het is genoeg.'
Hij ging nu naar buiten en begaf zich volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg. Ook de leerlingen gingen met Hem mee.
Ter plaatse aangekomen sprak Hij tot hen: 'Bidt, dat gij niet op de bekoring ingaat.'
Hij verwijderde zich van hen, ging ongeveer een steenworp verder, wierp zich op de knieën en bad:
'Vader, als Gij wilt, laat dan deze beker Mij voorbijgaan. Maar toch: niet mijn wil, maar uw wil geschiede.'
Nu verscheen Hem een engel uit de hemel om Hem te sterken.
Aan doodsangst ten prooi bad Hij met nog meer aandrang. Zijn zweet werd tot dikke druppels bloed, die op de grond neervielen.
Toen stond Hij op uit zijn gebed en ging naar zijn leerlingen, maar vond hen van droefheid in slaap.
Hij zei tot hen: 'Hoe kunt ge slapen? Staat op en bidt, dat ge niet op de bekoring ingaat.'
Hij was nog niet uitgesproken, of daar kwam een troep, voorafgegaan door een van de twaalf, Judas. Deze trad op Jezus toe om Hem te kussen.
Maar Jezus zei tot hem: 'Judas, verraadt ge de Mensenzoon met een kus?'
Toen zij die om Hem heen stonden, bemerkten wat er ging gebeuren, vroegen ze: 'Heer, zullen we met het zwaard erop inslaan?'
En een van hen gaf de knecht van de hogepriester een slag en hieuw hem het rechteroor af.
Maar Jezus greep in en zei: 'Laat het hierbij.' En Hij raakte het oor aan en genas hem.
Nu sprak Jezus tot de hogepriesters, tot de bevelhebbers van de tempelwacht en de oudsten die op Hem afgekomen waren: 'Als tegen een rover zijt ge uitgetrokken met zwaarden en knuppels.
Dagelijks was Ik bij u in de tempel en ge hebt geen hand naar Mij uitgestoken. Maar dit is uw uur en uw macht is die der duisternis.'
Zij grepen Hem nu vast, voerden Hem weg en brachten Hem in het huis van de hogepriester, terwijl Petrus Hem op een afstand volgde.
Op de binnenplaats legden zij een vuur aan en gingen bij elkaar zitten; Petrus zat tussen hen in.
Toen een dienstmeisje hem bij het schijnsel van het vuur zag zitten, zei ze, na hem scherp opgenomen te hebben: 'Die was ook bij Hem.'
Maar hij ontkende het zeggende: 'Vrouw, ik ken Hem niet.'
Even later zag iemand anders hem en zei: 'Jij bent ook een van hen.' Maar Petrus antwoordde: 'Man, dat is niet waar.'
Na verloop van ongeveer een uur verklaarde een ander met stelligheid: 'Waarachtig, die man behoorde ook bij Hem, hij is immers ook een Galileeër.'
Petrus antwoordde: 'Man, ik weet niet wat je bedoelt.' Hij had het nog niet gezegd of meteen kraaide een haan.
Toen keerde de Heer zich om en keek Petrus aan; het schoot Petrus te binnen, hoe de Heer hem gezegd had: eer vandaag een haan kraait, zult ge Mij driemaal verloochenen.
En hij ging naar buiten en begon bitter te wenen.
De mannen die Jezus bewaakten, bespotten en sloegen Hem.
Ze wierpen een doek over zijn hoofd en vroegen Hem: 'Wees nu eens profeet; wie is het die U geslagen heeft?'
Nog vele andere beschimpingen voegden ze Hem toe.
Toen het dag geworden was, vergaderde de raad van oudsten van het volk, hogepriesters en schriftgeleerden en zij lieten Hem voor hun rechtbank leiden.
Ze zeiden: 'Als Gij de Christus zijt, zeg het ons dan.' Maar Hij sprak tot hen: 'Als Ik het u zeg, zult ge er toch geen geloof aan hechten,
en als Ik u vragen stel, zult ge toch geen antwoord geven.
Maar van nu af zal de Mensenzoon zitten aan de rechterhand van de Macht van God.'
Toen vroegen ze allen: 'Gij zijt dus de Zoon van God?' Hij antwoordde hun: 'Gij hebt het gezegd, dat ben Ik.'
Zij riepen: 'Waartoe hebben wij nog een getuigenis nodig? Wij hebben het toch zelf uit zijn eigen mond gehoord.'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge