HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Telkens kwamen de tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Hem om naar Hem te luisteren.
De farizeeën en de schriftgeleerden morden daarover en zeiden: 'Die man ontvangt zondaars en eet met hen.'
Hij hield hen deze gelijkenis voor:
'Wanneer iemand onder u honderd schapen heeft en er een van verliest, laat hij dan niet de negenennegentig in de wildernis achter om op zoek te gaan naar het verlorene, totdat hij het vindt?
En als hij het vindt legt hij het vol vreugde op zijn schouders,
gaat naar huis; roept zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt hun: Deelt in mijn vreugde, want mijn schaap dat verloren was geraakt, heb ik gevonden.
Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben.
Of welke vrouw die tien drachmen bezit en een drachme verliest, steekt niet een lamp aan, veegt het huis en zoekt zorgvuldig totdat ze het vindt?
En als ze die gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar en zegt: Deelt in mijn vreugde, want de drachme die ik had verloren, heb ik gevonden.
Zo, zeg ik u, is er vreugde bij de engelen van God over een zondaar die zich bekeert.'
Hij sprak: 'Een man had twee zoons.
Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen.
Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven.
Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden.
Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land, die hem het veld in stuurde om varkens te hoeden.
En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen die de varkens aten, niemand gaf ze hem.
Toen kwam hij tot zichzelf en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van de honger.
Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;
ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als een van uw dagloners.
Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen, en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Maar de zoon zei tot hem: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten.
Doch de vader gelastte zijn knechts: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan.
Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren,
want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden. Ze begonnen dus feest te vieren.
Intussen was zijn oudste zoon op het land. Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans.
Hij riep een van de knechts en vroeg wat dat te betekenen had.
Deze antwoordde: Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.
Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong,
gaf hij zijn vader ten antwoord: Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren.
En nu die zoon van u is gekomen die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten.
Toen antwoordde de vader: Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is ook van jou.
Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden, verloren was en is teruggevonden.'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge