HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
ROEPING VAN DE EERSTE LEERLINGEN
Op zekere dag stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret, terwijl de mensen op Hem aandrongen om het woord Gods te horen.
Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten.
Hij stapte in een van de boten, die van Simon en vroeg hem een eindje van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk.
Toen Hij zijn toespraak had geëindigd, zei Hij tot Simon: 'Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst.'
Simon antwoordde: 'Meester, de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen, maar op uw woord zal ik de netten uitgooien.'
Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten,
dat deze dreigen te scheuren. Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot om hen te komen helpen. Toen die gekomen waren, vulden zij de beide boten tot zinkens toe.
Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei: 'Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig mens.'
Ontzetting had zich meester gemaakt van hem en allen die bij hem waren vanwege de vangst die ze gedaan hadden;
en zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus echter sprak tot Simon: 'Weest niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen.'
Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen.
GENEZING VAN EEN MELAATSE
Terwijl Hij eens in een van de steden vertoefde, trof Hij een man aan die overdekt was met melaatsheid. Toen deze Jezus zag, wierp hij zich ter aarde neer en smeekte Hem: 'Heer, als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.'
Hij stak de hand uit, raakte hem aan en sprak: 'Ik wil, word rein.' En terstond verdween de melaatsheid.
Jezus verbood hem het aan iemand te zeggen. 'Maar,' zo zei Hij, 'ga u laten zien aan de priester en offer voor uw reiniging zoals Mozes heeft voorgeschreven om hun het bewijs te leveren.'
In steeds wijder kring werd over Hem gesproken en grote volksmenigten stroomden samen om Hem te horen en van hun kwalen genezen te worden.
Hij trok zich telkens terug in de eenzaamheid om te bidden.
Toen Jezus op zekere dag onderricht gaf, zaten er ook farizeeën en wetgeleerden bij, die gekomen waren uit alle plaatsen van Galilea en Judea en uit Jeruzalem. En de kracht des Heren deed Hem genezingen verrichten.
Op dat ogenblik kwamen er enige mannen aan die op een bed een verlamde man met zich meedroegen. Zij trachtten hem binnen te brengen en voor Jezus neer te leggen.
Maar omdat ze vanwege de menigte geen weg vonden waarlangs ze hem konden binnenbrengen, gingen ze het dak op en lieten hem met bed en al door een opening in het tegeldak midden tussen het volk zakken, voor de voeten van Jezus.
Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij: 'Vriend, uw zonden zijn u vergeven.'
Maar de schriftgeleerden en farizeeën vroegen zich af: 'Wat is dat voor iemand, die zo godslasterlijk spreekt? Wie anders kan zonden vergeven dan God alleen?'
Jezus wist, dat zij zo redeneerden en sprak tot hen: 'Wat redeneert gij toch bij uzelf?
Wat is gemakkelijker te zeggen: uw zonden zijn u vergeven; of te zeggen: sta op en loop?
Welnu, opdat ge zult weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven' - en nu sprak Hij tot de lamme - : 'Ik zeg u, sta op, neem uw bed op en ga naar huis.'
Onmiddellijk stond hij voor aller ogen op, nam het bed waarop hij gelegen had mee en ging God verheerlijkend naar huis.
Iedereen stond er versteld van en ze verheerlijkten God; vol ontzag zeiden zij: 'Wij zijn vandaag van ongehoorde dingen getuigen geweest.'
Daarna ging Hij naar buiten. Bij het tolhuis richtte Hij zijn blik op een tollenaar die daar zat, een zekere Levi. Hij zei tot hem: 'Volg Mij.'
De man stond op, liet alles achter en volgde Hem.
Levi nu bood Hem in zijn huis een groot feestmaal aan, waarbij onder anderen talrijke tollenaars met hen aanlagen.
De farizeeën, met name de schriftgeleerden onder hen, morden daarover tegen zijn leerlingen: 'Waarom,' zeiden ze, 'eet en drinkt gij met tollenaars en zondaars?'
Maar Jezus nam het woord en sprak: 'Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken.
Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen maar om zondaars te roepen, opdat ze zich bekeren.'
Ze zeiden tot Hem: 'De leerlingen van Johannes vasten dikwijls en verrichten gebeden; die van de farizeeën doen dat ook, maar de uwen eten en drinken.'
Jezus antwoordde: 'Kunt gij soms de vrienden van de bruidegom laten vasten, zolang de bruidegom bij hen is?
Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen is weggenomen en dan, in die tijd, zullen ze vasten.'
Hij gaf hun ook nog een gelijkenis: 'Niemand scheurt een lap van een nieuw kleed om daarmee een oud te verstellen; anders verscheurt hij immers niet alleen het nieuwe kleed, maar de lap uit het nieuwe past bovendien niet bij het oude.
En niemand doet jonge wijn in oude zakken; anders doet de jonge wijn de zakken bersten, hij loopt eruit en de zakken gaan verloren.
Maar jonge wijn moet men in nieuwe zakken doen.
En niemand die oude gedronken heeft, wenst jonge; hij zal zeggen: de oude is best.'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge