HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Bij het aanbreken van de morgen kwamen alle hogepriesters en oudsten van het volk in vergadering bijeen en spraken over Jezus het doodvonnis uit.
Geboeid leidde men Hem weg en leverde Hem uit aan de landvoogd Pilatus.
Toen Judas, zijn verrader, zag dat Jezus veroordeeld was, kreeg hij wroeging en bracht de dertig zilverlingen terug bij de hogepriesters en ouderlingen
met de woorden: “Ik heb misdaan door onschuldig bloed te verraden.” Maar zij antwoordden: “Wat gaat dat ons aan? Dat is uw zaak.”
Toen gooide hij de zilverlingen in de tempel en liep weg. Hij ging heen en verhing zich.
De hogepriesters raapten de geldstukken op en zeiden: “Wij mogen die niet bij de tempelschat doen, wat het is bloedgeld.”
En zij besloten er het land van de pottenbakker mee te kopen om daar de vreemdelingen te begraven.
Daarom kreeg dit stuk land de naam van Bloedakker en zo heet het nog.
Aldus ging in vervulling wat de profeet Jeremia gezegd had:
Zij namen de dertig zilverlingen, de prijs waarop Hij geschat is, geschat is door zonen van Israël,
en gaven die voor de akker van de pottenbakker, zoals de Heer mij opgedragen had.
Jezus werd voor de landvoogd geleid en deze stelde Hem de vraag: “Zijt Gij de koning der Joden?” Jezus antwoordde: “Gij zegt het.”
Op de beschuldigingen door de hogepriesters en de oudsten tegen Hem ingebracht gaf Hij geen enkel antwoord.
Toen zeide Pilatus tot Hem: “Hoort Gij niet wat ze allemaal tegen U inbrengen?”
Maar Hij gaf hem geen antwoord op welk punt dan ook, zodat de landvoogd hoogst verbaasd was.
De landvoogd was gewoon bij elk feest een gevangene, naar keuze van het volk, vrij te laten.
Men had juist een beruchte gevangene, een zekere Barabbas.
Nu zij daar toch bijeen waren, sprak Pilatus tot hen: “Wie wilt ge dat ik u zal vrijlaten, Barabbas of Jezus, die Christus genoemd wordt?”
Hij wist heel goed dat men Hem uit nijd had uitgeleverd.
Terwijl hij op zijn rechterstoel gezeten was, stuurde zijn vrouw hem de boodschap: “Laat u niet in met deze rechtschapen mens, want ik heb vannacht in een droom veel om Hem moeten doorstaan.”
Maar de hogepriesters en de oudsten haalden het volk over Barabbas te kiezen en Jezus te doen sterven.
De landvoogd nam weer het woord en sprak tot hen: “Wie van de twee wilt ge dat ik u vrijlaat?” Ze zeiden: “Barabbas!”
Pilatus vroeg hun: “Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?” Zij riepen allen: “Aan het kruis met Hem!”.
Hij hernam: “Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan?” Maar zij schreeuwden nog harder: “Aan het kruis met Hem!”
Toen Pilatus zag dat hij niets verder kwam, maar dat er veeleer tumult ontstond, liet hij water brengen en waste ten overstaan van het volk zijn handen, terwijl hij verklaarde: “Ik ben onschuldig aan het bloed van deze rechtschapen man; gij moet het zelf maar verantwoorden.”
Heel het volk riep terug: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!”
Daarop liet hij omwille van hen Barabbas vrij, maar Jezus liet hij geselen en gaf Hem over om gekruisigd te worden.
Toen namen de soldaten van de landvoogd Jezus mee in het pretorium en verzamelden de hele afdeling rondom Hem.
Zij trokken Hem zijn kleren uit en hingen Hem een rode mantel om.
Ook vlochten ze een kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in de rechterhand. Dan vielen ze voor Hem op de knieën en bespotten Hem met de woorden: “Gegroet, koning der Joden!”
Ze bespuwden Hem, pakten de rietstok en sloegen Hem op het hoofd.
Nadat zij hun spel met Hem gedreven hadden, ontdeden ze Hem van de mantel, trokken Hem zijn eigen kleren weer aan en voerden Hem weg ter kruisiging.
Toen ze de stad uitgingen ontmoetten ze een Cyreneeër, Simon genaamd en vorderden hem tot het dragen van Jezus’ kruis.
Gekomen op een plaats die Golgota genoemd wordt dat wil zeggen Schedelplaats
gaven ze Hem met
alsem gemengde wijn
te drinken; Hij proefde ervan maar wilde niet drinken.
Nadat ze Hem gekruisigd hadden,
verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door er om te dobbelen;
en daar neergezeten bleven ze de wacht bij Hem houden.
Boven zijn hoofd bracht men een opschrift aan met de reden van zijn veroordeling: “Dit is Jezus, de koning der Joden.”
Samen met Hem werden ook twee rovers gekruisigd, de een rechts, de ander links.
Voorbijgangers hoonden Hem, terwijl ze
het hoofd schudden
en zeiden: “Gij daar, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red Uzelf; als Gij de Zoon van God zijt, kom dan van dat kruis af!”
In dezelfde geest zeiden de hogepriesters met de schriftgeleerden en oudsten spottend:
“Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf kan Hij niet redden. Hij is toch de koning van Israël. Laat Hem nu van het kruis afkomen, dan zullen we in Hem geloven.
Hij stelt vertrouwen in God; laat Die Hem nu bevrijden, als Hij behagen in Hem heeft. Hij heeft immers gezegd: Ik ben de Zoon van God!”
Zelfs de rovers, die samen met Hem gekruisigd waren, voegden Hem soortgelijke beschimpingen toe.
Jezus sterft aan het kruis
Vanaf het zesde uur viel er een duisternis over het hele land, tot aan het negende uur toe.
Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem uit: “
Eli, Eli, lema sabaktani?" dat wil zeggen:
“Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”
Enkelen van de omstanders die het hoorden, zeiden: “Hij roept om Elia!”
Onmiddellijk daarop ging een van hen een spons halen, stak ze op een rietstok en
bood Hem te drinken.
Maar de anderen zeiden: “Laat dat! Wij willen eens zien of Elia Hem komt redden.”
Jezus slaakte andermaal een luide kreet en gaf de geest.
En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën, de aarde beefde en de rotsen spleten.
De graven gingen open en de lichamen van vele heilige mensen die ontslapen waren, stonden op.
Na zijn verrijzenis kwamen zij uit de graven en gingen naar de heilige stad waar zij aan velen verschenen.
De honderdman en die met hem bij Jezus de wacht hielden, werden bij het zien van de aardbeving en wat verder gebeurde door een grote vrees bevangen en zeiden: “Waarlijk, Hij was een Zoon van God.”
Er waren ook vele vrouwen bij, die op een afstand toekeken; zij waren Jezus vanuit Galilea gevolgd om voor Hem te zorgen.
Onder hen bevonden zich Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus en Jozef en de moeder der zonen van Zebedeüs.
Toen het avond was geworden kwam een rijk man, een zekere Jozef van Arimatea. die zich ook als leerling bij Jezus had aangesloten.
Hij was naar Pilatus gegaan en had om het lichaam van Jezus gevraagd. Daarop had Pilatus bevolen het te geven.
Jozef nam het lichaam, wikkelde het in een smetteloze lijkwade
en legde het in zijn graf dat hij pas in de rots had laten uithouwen. Nadat hij een grote steen voor de ingang van het graf gerold had, ging hij heen.
Maria Magdalena en de andere Maria waren erbij en zaten tegenover het graf.
De volgende dag, dat is dus na de voorbereidingsdag, gingen de hogepriesters en Farizeeën gezamenlijk naar Pilatus
en zeiden: “Heer, wij herinneren ons, dat de bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik verrijzen.
Geef daarom order de veiligheid van het graf te verzekeren, tot de derde dag toe; zijn leerlingen mochten Hem anders eens komen stelen, en aan het volk zeggen: Hij is van de doden verrezen. Dit laatste bedrog zou nog erger zijn dan het eerste.”
Pilatus zei hun: “Ge kunt een wacht krijgen. Neemt dan maar uw veiligheidsmaatregelen zoals gij gedacht hebt.”
Zij gingen heen en verzekerden de veiligheid van het graf door de steen te verzegelen en de wacht er bij te plaatsen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge