HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Toen zij Jeruzalem naderden en de Olijfberg bestegen in de richting van Betfage zond Jezus twee leerlingen uit met de opdracht:
“Gaat naar het dorp daar voor u en het eerste dat gij zult vinden is een vastgebonden ezelin met een veulen. Maak die los en breng ze bij Mij.
En als iemand u een aanmerking maakt, zegt dan: De Heer heeft ze nodig, maar zal ze spoedig terugsturen.”
Dit gebeurde, opdat in vervulling zou gaan het woord van de profeet:
Zegt aan de dochter van Sion: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezel, op een veulen, het jong van een lastdier.
De leerlingen begaven zich op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen;
zij brachten de ezelin met haar veulen, legden er hun mantels overheen en Hij ging er op zitten.
Zeer velen uit het volk spreidden hun mantels uit op de weg, terwijl anderen de weg bedekten met twijgen die zij van de bomen hadden gesneden.
De mensen die Hem omstuwden, jubelden:
“Hosanna Zoon van David, Gezegend de Komende in de naam des Heren! Hosanna in den hoge!”
Toen Hij Jeruzalem binnentrok, raakte de hele stad in beroering en men vroeg: “Wie is dat?”
Het volk antwoordde: “Dit is de profeet Jezus uit Nazaret in Galilea.”
Zo ging Jezus naar de tempel en joeg alle kopers en verkopers het tempelplein af. Hij wierp de tafels van de geldwisselaars en de stoeltjes van de duivenverkopers omver
en sprak tot hen: “Er staat geschreven:
Mijn huis zal een huis van gebed worden genoemd, maar gij maakt er een
rovershol van.”
In de tempel kwamen blinden en lammen tot Hem en Hij genas ze.
Maar toen de hogepriesters en schriftgeleerden de wonderen zagen die Hij deed en de kinderen die in de tempel waren bleven roepen: “Hosanna Zoon van David!” waren ze verontwaardigd,
en voegden Hem toe: “Hoort Gij wat die daar zeggen?” Jezus antwoordde hun: “Zeker! Maar hebt gij nooit gelezen:
Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt gij u een lofzang bereid?”
Hij liet hen staan en ging de stad uit naar Betanië, waar Hij de nacht doorbracht.
Het verdorren van de vijgenboom
‘s Morgens vroeg, op de terugweg naar de stad, kreeg Hij honger.
Hij zag een vijgenboom langs de weg staan en ging ernaar toe, maar vond er niets dan bladeren aan. Daarop sprak Hij tot de boom: “In eeuwigheid zult gij geen vrucht meer dragen.” En op slag verdorde de vijgenboom.
Bij het zien daarvan vroegen de leerlingen verbaasd: “Hoe is die vijgenboom zo ineens verdord.”
Jezus gaf hun ten antwoord: “Voorwaar, Ik zeg u: Als gij maar geloof hebt en niet twijfelt, zult gij niet alleen doen wat Ik met die vijgenboom gedaan heb, maar zelfs als ge tot deze berg zegt: Heft u op en stort u in zee, dan zal het gebeuren.
En al wat gij in vertrouwvol gebed zult vragen, zult gij verkrijgen.”
Vraag naar Jezus' bevoegdheid
Hij ging naar de tempel, en toen Hij daar aan het onderrichten was, kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk Hem de vraag stellen: “Welke bevoegdheid hebt Gij om dit alles te doen? En wie heeft U die bevoegdheid dan gegeven?”
Jezus antwoordde hun: “Ik zal u ook een vraag stellen, en als gij Mij daar antwoord op geeft, dan zal Ik u op mijn beurt zeggen krachtens welke bevoegdheid Ik dit alles doe.
Het doopsel van Johannes, waar was dat vandaan? Van de hemel of van de mensen?” Zij beraadslaagden onder elkaar: “Als wij zeggen: van de hemel, dan zal Hij tegen ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan geen geloof geschonken?
Als we zeggen: van de mensen, dan hebben wij het volk te vrezen, want iedereen houdt Johannes voor een profeet.”
Ze gaven Jezus dus ten antwoord: “Wij weten het niet.” Toen zei Hij op zijn beurt tot hen: “Dan zeg Ik u evenmin krachtens welke bevoegdheid Ik zo handel.
Wat denkt ge van het volgende? Een man had twee zonen. Hij ging naar de eerste toe en zei: Mijn zoon, ga vandaag werken in mijn wijngaard.
Goed vader, antwoordde deze, maar hij deed het niet.
Toen ging hij naar de tweede en zei hetzelfde. Deze antwoordde: Neen, ik wil niet; maar later kreeg hij spijt en ging toch.
Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan?” Ze zeiden: “De laatste.” Toen zei Jezus hun: “Voorwaar, Ik zeg u: de tollenaars en de ontuchtige vrouwen gaan eerder dan gij het Rijk Gods binnen.
Johannes kwam tot u en beoefende de gerechtigheid; toch hebt gij hem geen geloof geschonken, terwijl de tollenaars en de ontuchtige vrouwen hem wel geloof schonken. Maar zelfs, nadat ge dit had gezien, zijt ge toch niet tot inkeer gekomen en hebt ge hem geen geloof geschonken.
Luistert naar een andere gelijkenis: Er was eens een landeigenaar die
een wijngaard aanlegde; hij zette er een heining omheen, hakte een wijnpers erin uit en bouwde een wachttoren. Daarop verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde.
Toen de tijd van de oogst gekomen was, zond hij zijn dienaren naar de wijnbouwers om de opbrengst in ontvangst te nemen.
Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast. Zij mishandelden de een, doodden de ander en stenigden een derde.
Daarop zond hij andere dienaren, talrijker dan de eersten; maar zij behandelden hen op dezelfde manier.
Tenslotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe, in de veronderstelling, dat zij zijn zoon wel zouden ontzien.
Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar: Dat is de erfgenaam; vooruit, laten we hem vermoorden en ons zijn erfenis toeëigenen.
Ze grepen hem vast, wierpen hem de wijngaard uit en doodden hem.
Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat zal hij dan wel met die wijnbouwers doen?”
Ze antwoordden Hem: “Hij zal die ellendelingen een ellendige dood doen sterven en zijn wijngaard zal hij aan andere wijnbouwers verpachten, die hem de opbrengst op de vastgestelde tijd zullen afdragen.”
Toen sprak Jezus tot hen: “Hebt gij nooit in de Schrift gelezen:
De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden. Op last van de Heer is dat gebeurd en het is wonderbaar in onze ogen.
Daarom zeg Ik u, het Rijk Gods zal u ontnomen worden en gegeven aan een volk dat wel de vruchten daarvan opbrengt.”
(En wie op deze steen valt, hem zal hij verbrijzelen.)
Toen de hogepriesters en Farizeeën zijn gelijkenissen gehoord hadden, begrepen ze dat Hij over hen sprak.
Zij zonnen dus op een middel om zich van Hem meester te maken, maar ze waren bang voor het volk, omdat men Hem voor een profeet hield.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge