HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee en bracht hen boven op een hoge berg, waar zij alleen waren.
Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd: zijn gelaat begon te stralen als de zon en zijn kleed werd glanzend als het licht.
Opeens verschenen hun Mozes en Elia, die zich met Hem onderhielden.
Petrus nam het woord en zei tot Jezus: “Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als Gij wilt zal ik hier drie tenten opslaan, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.”
Nog had hij niet uitgesproken of een lichtende wolk overschaduwde hen en uit die wolk klonk een stem: “Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn behagen heb gesteld; luistert naar Hem.”
Op het horen daarvan wierpen de leerlingen zich ter aarde neer, aangegrepen door een hevige vrees.
Maar Jezus kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: “Staat op en weest niet bang.”
Toen zij hun ogen opsloegen zagen zij niemand meer dan alleen Jezus.
Onder het afdalen van de berg gelastte Jezus hun: “Spreekt met niemand over wat ge hebt aanschouwd, voordat de Mensenzoon uit de doden is opgestaan.”
Toen stelden de leerlingen Hem de vraag: “Waarom zeggen de schriftgeleerden toch dat eerst Elia moet komen?”
Hij gaf hun ten antwoord: “Inderdaad, Elia zal komen om alles te herstellen.
Ik zeg u zelfs: Elia is reeds gekomen, maar zij hebben hem niet erkend, doch naar willekeur met hem gehandeld, zoals ook de Mensenzoon van hen te lijden zal hebben.”
Nu begrepen de leerlingen dat hij hun over Johannes de Doper gesproken had.
Genezing van een bezeten jongen
Toen zij bij het volk gekomen waren, kwam een man naar Hem toe, wierp zich op de knieën voor Hem neer
en sprak: “Heer, ontferm U over mijn zoon, want hij lijdt aan vallende ziekte en is er slecht aan toe. Dikwijls valt hij in het vuur en in het water.
Ik heb hem bij uw leerlingen gebracht, maar die waren niet bij machte hem te genezen.”
Jezus gaf ten antwoord: “O, ongelovig en verworden geslacht, hoelang nog moet Ik bij u zijn, hoelang nog u verdragen? Brengt hem hier bij Mij.”
En onder de dwang van Jezus’ woord ging de boze geest uit hem weg; op datzelfde ogenblik was de jongen genezen.
Toen de leerlingen met Jezus alleen waren, vroegen zij Hem: “Waarom hebben wij hem niet uit kunnen drijven?”
Jezus zei hun: “Om uw gebrek aan geloof. Voorwaar, Ik zeg u: wanneer gij een geloof bezit, ook al is dit klein als een mosterdzaadje, dan kunt ge tot deze berg zeggen: verplaats u van hier naar daar, en hij zal zich verplaatsen. Niets zal u onmogelijk zijn.”
(Maar dit soort wordt alleen uitgedreven door gebed en vasten.)
Tweede lijdensvoorspelling
Terwijl zij nog in Galilea bijeen waren, sprak Jezus tot hen: “De Mensenzoon zal worden overgeleverd in de handen der mensen,
en ze zullen Hem doden, maar op de derde dag zal Hij verrijzen.” Zij werden zeer bedroefd.
Toen zij in Kafarnaüm waren aangekomen, kwamen de inners van de tempelbelasting op Petrus af en zeiden: “Betaalt uw Meester de didrachmen niet?”
Hij antwoordde: “Welzeker!” Maar toen hij het huis binnenging, voorkwam Jezus hem met de woorden: “Wat dunkt u, Simon? Van wie heffen de aardse vorsten tol of belasting, van hun kinderen of van vreemden?”
En toen hij antwoordde: “Van vreemden,” zei Jezus tot hem: “Dus de kinderen zijn vrij.
Maar toch om hun geen aanstoot te geven: ga naar het meer, werp uw haak uit en grijp de eerste vis die boven komt; maak zijn bek open en gij zult een stater vinden; betaal daarmee voor Mij en voor u.”
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge