HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Het ongeloof van Farizeeën en Sadduceeën
De Farizeeën en Sadduceeën kwamen Hem op de proef stellen door te vragen hun een teken uit de hemel te laten zien.
Maar Hij gaf hen ten antwoord: “Des avonds zegt ge: Het wordt mooi weer, want de hemel is rood.
En bij zonsopgang: Vandaag komt er storm, want het rood van de hemel ziet er onheilspellend uit! Dus het aanzien van de hemel weet ge wel te beoordelen; kunt ge het de tekenen der tijden dan niet?
Een boos en overspelig geslacht eist een teken; maar geen teken zal het gegeven worden dan het teken van Jona.” En Hij liet hen staan en ging heen.
Toen de leerlingen naar de overkant voeren, hadden zij vergeten brood mee te nemen.
Jezus sprak tot hen: “Let op en wacht u voor het zuurdeeg van de Farizeeën en de Sadduceeën.”
Zij spraken daar onder elkander over: “Dat zegt Hij omdat wij geen brood meegenomen hebben.”
Maar Jezus bemerkte het en zei: “Wat bespreekt gij daar onder elkander, kleingelovigen: dat Ik dit gezegd heb, omdat ge geen brood bij u hebt?
Begrijpt gij het dan nog niet? Herinnert gij u niet de vijf broden en het aantal korven dat gij hebt gebruikt?
Of de zeven broden voor de vierduizend en het aantal manden dat gij toen nodig had?
Hoe is het mogelijk dat gij niet begrijpt dat Ik u niet over brood gesproken heb? Maar wacht u voor het zuurdeeg van de Farizeeën en Sadduceeën.”
Toen begrepen zij dat Hij hen gewaarschuwd had voor de leer van de Farizeeën en Sadduceeën en niet voor het zuurdeeg van brood.
Toen Jezus in de streek van Caesarea van Filippus gekomen was, stelde Hij zijn leerlingen deze vraag: “Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?”
Zij antwoordden: “Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de profeten.”
“Maar gij”, sprak Hij tot hen, “wie zegt gij dat Ik ben?”
Simon Petrus antwoordde: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.”
Jezus hernam: “Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is.
Op mijn beurt zeg ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.”
Daarop verbood Hij zijn leerlingen nadrukkelijk iemand te zeggen, dat Hij de Christus was.
Eerste lijdensvoorspelling
Van dat ogenblik af begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan; dat Hij daar veel zou moeten lijden van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden, maar dat Hij na ter dood gebracht te zijn op de derde dag zou verrijzen.
Toen nam Petrus Jezus ter zijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden: “Dat verhoede God, Heer! Zo iets mag U nooit overkomen!”
Maar Hij keerde zich om en zei tot Petrus: “Ga weg, satan, terug! Gij zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.”
En daarna tot zijn leerlingen: “Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen.
Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil zal het vinden.
Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van eigen leven? Of wat zal een mens kunnen geven in ruil voor zijn leven?
Want de Mensenzoon zal komen in de heerlijkheid van zijn Vader, vergezeld van zijn engelen, en dan zal Hij ieder vergelden naar zijn daden.
Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn er onder de hier aanwezigen, die de dood niet zullen ervaren voordat zij de Mensenzoon zullen zien komen in zijn koninklijke macht.”
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge