HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Op zekere dag had Jezus zijn huis verlaten en zat aan de oever van het meer.
Toen verzamelde zich bij Hem een menigte zó talrijk, dat Hij in een boot moest stappen om daar plaats te nemen, terwijl de hele menigte langs het strand bleef staan.
Hij sprak tot hen over vele dingen in gelijkenissen. “Eens", zo begon Hij, "ging een zaaier uit om te zaaien.
Bij het zaaien viel een gedeelte op de weg en de vogels kwamen het opeten.
Een ander gedeelte viel op de rotsachtige plekken, waar het niet veel aarde had; het schoot snel op omdat het in ondiepe grond lag.
Toen de zon was opgekomen, kreeg het te lijden van de hitte, zodat het verdorde bij gebrek aan wortel.
Weer een ander gedeelte viel onder de distels en deze schoten op, zodat het verstikte.
Een ander gedeelte tenslotte viel op goede grond en leverde vrucht op: deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.
Wie oren heeft, hij luistere.”
Zijn leerlingen kwamen Hem vragen: “Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen?”
Hij gaf hun ten antwoord: “Aan u is het gegeven de geheimen van het Rijk der hemelen te kennen, maar aan hen is het niet gegeven.
Aan wie heeft, zal gegeven worden, en wel in overvloed; maar wie niet heeft, hem zal nog ontnomen worden, zelfs wat hij heeft.
Als ik tot hen spreek in gelijkenissen, dan is het omdat zij, ofschoon zij ogen hebben, niet zien en ofschoon zij oren hebben, niet horen of begrijpen.
Zo wordt in hen de profetie van Jesaja vervuld die aldus luidt:
Met uw oren zult gij luisteren en toch niet verstaan,
met uw ogen zult gij kijken en toch niet zien.
Want verhard is het hart van dit volk,
met hun oren luisteren ze slecht
en hun ogen doen zij dicht,
uit vrees dat zij zouden zien met hun ogen,
met hun oren zouden horen,
met hun hart zouden verstaan,
zich zouden bekeren en Ik zou hen genezen.
Gelukkig úw ogen, omdat zij zien, en úw oren, omdat zij horen!
Want voorwaar, Ik zeg u: vele profeten en rechtvaardigen hebben verlangd te zien wat gij ziet, maar zij hebben het niet gezien; en te horen wat gij hoort, maar zij hebben het niet gehoord.
Gij dan, luistert naar de gelijkenis van de zaaier:
Zo dikwijls iemand het woord van het Koninkrijk wel hoort maar niet begrijpt, komt de boze en rooft weg wat gezaaid ligt in zijn hart; dat is hij die op de weg gezaaid is.
Die op rotsachtige plekken werd gezaaid, is hij die het woord hoort en het terstond met blijdschap opneemt:
maar hij heeft geen wortel geschoten, hij leeft bij het ogenblik, en als hij omwille van het woord verdrukt of vervolgd wordt, komt hij onmiddellijk ten val.
Die gezaaid werd tussen distels is hij die het woord wel hoort, maar dit wordt door de zorgen van de wereld en de begoocheling van de rijkdom verstikt en zo blijft het zonder vruchten.
Maar die in goede aarde werd gezaaid, is hij die het woord hoort en begrijpt en daarom vrucht draagt: bij de één is de opbrengst honderdvoudig, bij een ander zestigvoudig en bij een ander dertigvoudig.”
Een andere gelijkenis hield Hij hun voor: “Het Rijk der hemelen gelijkt op een man die op zijn akker goed zaad had gezaaid;
maar terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging heen.
Toen de halmen opgeschoten waren en vrucht hadden gezet, was ook het onkruid te zien.
Nu gingen de knechten naar hun meester en zeiden hem: Heer, ge hebt toch goed zaad op uw akker gezaaid? Hoe komt het dan dat er onkruid op staat?
Hij antwoordde hun: Dat is het werk van een vijand. De knechten zeiden tot hem: Wilt ge dan dat we het bijeengaren?
Maar hij zei: Neen, ik ben bang dat ge, wanneer ge het onkruid bijeengaart, de tarwe mee uittrekt.
Laat beide samen opgroeien tot de oogst, en met de oogsttijd zal ik maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bussels om te verbranden; maar slaat de tarwe op in mijn schuur.”
Een andere gelijkenis hield Hij hun voor: “Het Rijk der hemelen gelijkt op een mosterdzaadje, dat iemand op zijn akker zaaide.
Weliswaar is dit het allerkleinste zaadje, maar wanneer het is opgeschoten, is het groter dan de andere tuingewassen; het wordt een boom,
zodat de vogels uit de lucht in zijn takken komen nestelen.”
Nog een andere gelijkenis vertelde Hij hun: “Het Rijk der hemelen gelijkt op gist, die een vrouw in drie maten bloem verwerkte, totdat deze in hun geheel gegist waren.”
Dit alles sprak Jezus tot het volk in gelijkenissen en zonder gelijkenissen leerde Hij hun niets,
opdat in vervulling zou gaan het door de profeet gesproken woord:
Ik zal mijn mond openen in gelijkenissen,
Ik zal openbaren wat verborgen is geweest
vanaf de grondvesting der wereld.
Toen liet Hij de menigte gaan en keerde naar huis terug. Zijn leerlingen kwamen nu naar Hem toe en zeiden: “Leg ons de gelijkenis uit van dat onkruid op de akker.”
Hij gaf hun ten antwoord: “Die het goede zaad zaait, is de Mensenzoon;
de akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de kinderen van het Rijk; het onkruid zijn de kinderen van het kwaad,
en de vijand die het zaaide, is de duivel. De oogst is het einde van de wereld en de maaiers zijn de engelen.
Zoals nu het onkruid wordt bijeengebracht en in het vuur verbrand, zo zal het ook gaan op het einde van de wereld.
De Mensenzoon zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Rijk bijeenbrengen allen die tot zonde verleiden en ongerechtigheid bedrijven
om hen in de vuuroven te werpen, waar geween zal zijn en tandengeknars.
Dan zullen
de rechtvaardigen in het Koninkrijk van hun Vader schitteren als de zon. Wie oren heeft, hij luistere.
Het Rijk der hemelen gelijkt op een schat, verborgen in een akker. Toen iemand hem vond, verborg hij hem weer, en in zijn blijdschap ging hij alles te gelde maken wat hij bezat en kocht die akker.
Ook gelijkt het Rijk der hemelen op een koopman, op zoek naar mooie parels.
Toen hij een parel van grote waarde had gevonden, ging hij alles verkopen wat hij bezat en kocht haar.
Ook gelijkt het Rijk der hemelen op een sleepnet dat in de zee geworpen, vissen van allerlei soort bijeenbracht.
Toen het vol was trok men het op het strand; men zette zich neer om de goede vissen uit te zoeken en in manden te doen, de slechte echter werden weggeworpen.
Zo zal het ook gaan op het einde van de wereld: de engelen zullen uittrekken om de slechten tussen de rechtvaardigen uit te zoeken
en in de vuuroven te werpen. Daar zal geween zijn en tandengeknars.
Hebt gij dit alles begrepen?” Zij antwoordden Hem: “Ja.”
Hij zij hun: “Daarom is iedere schriftgeleerde die onderwezen is in het Rijk der hemelen gelijk aan een huisvader die uit zijn schat nieuw en oud te voorschijn haalt.”
Toen Jezus deze gelijkenissen had beëindigd, ging Hij vandaar weg.
Hij begaf zich naar zijn vaderstad en onderwees hen in hun synagoge, zodat ze verbaasd zeiden: “Waar heeft Hij die wijsheid vandaan en de macht om wonderen te doen?
Is Hij niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broeders Jakobus, Jozef, Simon en Judas?
Wonen zijn zusters niet allen bij ons? Waar heeft Hij dat alles vandaan?”
En zij namen er aanstoot aan. Maar Jezus sprak tot hen: “Een profeet wordt overal geëerd behalve in zijn eigen stad en in zijn eigen kring.”
En wegens hun ongeloof deed Hij daar niet veel wonderen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge