HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
De twaalf apostelen en hun zending
Hij riep zijn twaalf leerlingen bij zich en gaf hun de macht om de onreine geesten uit te drijven en alle ziekten en kwalen te genezen.
Dit zijn de namen van de twaalf apostelen: als eerste, Simon die Petrus wordt genoemd, met zijn broer Andreas; Jakobus, de zoon van Zebedeüs, met zijn broer Johannes;
Filippus en Bartolomeus, Tomas en Matteüs de tollenaar, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Taddeüs,
Simon de IJveraar en Judas Iskariot, die Hem verraden heeft.
Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: “Begeeft u niet onder de heidenen en gaat niet binnen in een stad van de Samaritanen;
gij moet veeleer gaan naar de verloren schapen van het huis van Israël.
Verkondigt op uw tocht: Het Koninkrijk der hemelen is nabij.
Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen en drijft duivels uit. Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven.
Tracht dus geen goud, zilver of koper te verwerven om er uw gordels mee te vullen.
Verschaft u ook geen reiszak voor onderweg, geen tweede onderkleed, geen schoeisel of stok, want de arbeider is zijn onderhoud waard.
Als gij in een stad of in een dorp komt, onderzoekt dan wie waard is u te ontvangen, en verblijft daar tot gij weer vertrekt.
Wanneer ge dat huis binnentreedt, brengt het uw vredegroet;
en wanneer het die waard is, moge uw vrede over dat huis komen, maar wanneer het die niet waard is, dan kere uw vrede tot u terug.
Als men u ergens niet ontvangt en niet naar uw woorden luistert, verlaat dan dat huis of die stad en schudt het stof van uw voeten.
Voorwaar, Ik zeg u: Op de oordeelsdag zal het voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn dan voor die stad.
Te verwachten vervolgingen
Zie, Ik zend u als schapen tussen wolven. Weest dus omzichtig als slangen en argeloos als duiven.
Neemt u in acht voor de mensen. Zij zullen u overleveren aan de rechtbanken en u geselen in hun synagogen.
Gij zult voor stadhouders en koningen gebracht worden omwille van Mij, om zo ten overstaan van hen en de heidenen getuigenis af te leggen.
Maakt u echter, wanneer men u overlevert niet bezorgd over het hoe of wat van uw spreken: op dat ogenblik zal u worden ingegeven wat gij moet zeggen.
Want niet gij zijt het die spreekt, maar door u spreekt dan de Geest van uw Vader.
De ene broer zal de andere overleveren om hem te laten doden, de vader zijn kind;
de kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen ter dood doen brengen.
Ge zult een voorwerp van haat zijn voor allen omwille van mijn Naam. Wie echter ten einde toe volhardt, hij zal gered worden.
Wanneer men u in de ene stad vervolgt, vlucht dan naar een andere.
Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult niet gereed gekomen zijn met de steden van Israël op het ogenblik dat de Mensenzoon komt.
De leerling staat niet boven zijn meester en de dienaar niet boven zijn heer.
Voor de leerling moet het voldoende zijn behandeld te worden als zijn meester, voor de dienaar als zijn heer. Als men het hoofd van het huisgezin al Beëlzebul durft noemen, hoeveel te meer dan zijn huisgenoten.
Weest niet bang voor hen. Niets is bedekt of het zal onthuld, niets is verborgen of het zal bekend worden.
Wat Ik u zeg in het duister, spreekt dat uit in het licht, en wat ge u in het oor hoort fluisteren, verkondigt dat van de daken.
Weest niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel; vreest veeleer Hem die en ziel en lichaam in het verderf kan storten in de hel.
Verkoopt men niet twee mussen voor een stuiver? En toch zal buiten de wil van uw Vader niet een mus op de grond vallen.
Bij u echter is zelfs iedere haar van uw hoofd geteld.
Weest dus niet bevreesd; gij zijt toch meer waard dan een zwerm mussen.
Ieder die Mij bij de mensen belijdt, hem zal ook Ik als de mijne erkennen bij mijn Vader die in de hemel is.
Maar ieder die Mij zal verloochenen tegenover de mensen zal Ik ook verloochenen tegenover mijn Vader die in de hemel is.
Denkt niet, dat Ik vrede ben komen brengen op aarde; Ik ben geen vrede komen brengen, maar het zwaard.
Tweedracht ben Ik komen brengen
tussen een man en zijn vader, tussen dochter en moeder, schoondochter en schoonmoeder;
en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn.
Wie vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig; wie zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig.
En wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig.
Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, en wie zijn leven verliest om Mijnentwil zal het vinden.
Wie u opneemt, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt Hem op die mij gezonden heeft.
Wie een profeet opneemt, omdat het een profeet is, zal ook het loon van een profeet ontvangen; en wie een deugdzaam mens opneemt, omdat het een deugdzaam mens is, zal ook het loon van een deugdzame ontvangen.
En wie een van deze kleinen al was het maar een beker koud water geeft, omdat hij mijn leerling is, voorwaar, Ik zeg u: Zijn loon zal hem zeker niet ontgaan.”
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge