HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Gebed van de profeet Habakuk. Op de wijze van de klaagliederen.
Jahwe, ik heb van uw roemruchte daden gehoord, vol ontzag heb ik uw werken vernomen. Doe die nu herleven in onze tijd, laat ze ons, in deze tijd, ervaren; wees in uw gramschap uw barmhartigheid indachtig!
God komt aan uit Teman, de heilige komt van het Parangebergte. Zijn luister overstraalt de hemel, de aarde is vol van zijn glorie.
Hij schittert als de zon; twee stralen gaan uit van zijn handen: daarin is zijn kracht verborgen.
Voor hem uit gaat de pest, de koorts volgt hem op de voet.
Hij treedt op en de aarde trilt. Hij ziet rond en doet de volken sidderen. De aloude bergen worden vermorzeld, de eeuwige heuvelen gaan liggen, de wegen die Hij van oudsher bewandelt.
Ik zie de tenten van Kusan in nood, de tentzeilen van Midjan klapperen.
Toornt Jahwe tegen de rivieren? Zijt Gij vergramd op de rivieren of woedend op de zee, dat Gij rijdt met uw paarden, met uw zegevierende wagens?
Gij haalt uw boog te voorschijn, uw woord wordt een regen van pijlen. Gij splijt de aarde, rivieren ontstaan.
De bergen zien u en beven, vlagen water trekken voorbij, de oceaan verheft zijn stem en de zon steekt haar armen omhoog.
De maan verlaat haar verblijf niet. De zon en de maan, zij wijken voor de gloed van uw pijlen, voor het flitsen van uw bliksemende speer.
Grimmig schrijdt Gij over de aarde, toornig trekt gij de dorsslee over de volken.
Gij rukt uit om uw volk te bevrijden, om uw gezalfde te bevrijden. Gij verbrijzelt de nok van het goddeloos huis en tot op de rots legt Gij de fundamenten bloot.
Met uw eigen pijlen doorboort Gij de aanvoerder van de krijgers, die aan komen stormen om mij te verpletteren, verrukt dat zij een weerloze arme in zijn schuilhoek kunnen verslinden.
Gij rijdt met uw paarden over de zee, over de kolken van het machtige water.
Ik heb gehoord, een huivering ging door mijn leden, mijn lippen trilden, toen ik het vernam, verrotting tastte mijn gebeente aan, mijn voeten werden wankel onder mij. Toch wacht ik hem rustig af, de dag van ellende, die aan zal breken voor het volk dat ons onderdrukt.
De vijgeboom bot niet uit, de wingerd draagt geen vrucht, de olijvenoogst is mislukt en de dorre akkers geven geen voedsel meer; de schapen zijn uit de kooien verdwenen en er staat geen rund meer op stal.
Ik echter, ik verheug mij in Jahwe, ik jubel om de God die mij redt.
Jahwe, de Heer, is mijn kracht, Hij maakt mijn voeten als de voeten van hinden en doet mij de hoogten betreden. Voor de koorleider: met snarenspel.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge