HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Almachtige Heer, God van Israël, in mijn nood en in mijn ellende roep ik tot U.
Verhoor ons, Heer, ontferm U over ons, want wij hebben tegen U gezondigd.
Gij zetelt eeuwig, maar wij gaan steeds meer te gronde.
Almachtige Heer, God van Israël, luister naar het gebed van de Israëlieten in de greep van de dood, de zonen van hen die tegen U zondigden: zij hebben niet geluisterd naar de Heer hun God, daarom overkwamen ons deze rampen.
Vergeet de misstappen van onze vaderen, denk alleen aan uw macht en uw naam.
Gij zijt toch de Heer onze God, U willen wij prijzen.
Gij hebt de vrees voor U in ons hart gelegd, opdat wij U zouden aanroepen. Daarom prijzen wij U in onze ballingschap en keren ons van ganser harte af van de misstappen door onze voorvaderen tegen U begaan.
Als wij heden ballingen zijn in de verstrooiing, een mikpunt van spot, een vloek, een verwensing, dan komt dat door misstappen van onze voorvaderen die de Heer onze God hebben verlaten.
Hoor, Israël, de wet van het leven, luister toch goed en kom tot inzicht.
Waarom, leeft gij in een vijandig land en wordt gij oud in den vreemde, Israël?
Waarom zijt ge onrein als de doden, als de bewoners der onderwereld?
Ge hebt de bron der wijsheid verlaten.
Waart gij op Gods weg gebleven, dan hadt ge voor altijd vrede gekend.
Waar verstand is, kracht en inzicht, daar vindt ge leven en lengte van dagen, licht voor de ogen en vrede.
Wie is er die haar verblijfplaats vindt, wie dringt haar schatkamers binnen?
Waar zijn de heersers der volken, die zelfs de dieren bedwongen
en met de vogels speelden? Waar zijn de bezitters van schatten van zilver en goud, hun vertrouwen, waar zijn de onmetelijke rijken,
alleen uit op smeden van zilver, wier werk geen sporen nalaat?
Zij zijn allen verdwenen, afgedaald in de onderwereld, anderen nemen hun plaatsen in.
Jongeren kwamen de aarde bevolken, ook hen bleef de weg maar kennis verborgen,
ze begrepen totaal niets van haar wegen. Hun zonen dwaalden nog verder af.
In Kanaän is niets van de wijsheid te horen en in Teman is er niets van te zien.
Zelfs de zonen van Hagar, die overal kennis vergaren, de kooplui van Merran en Teman, spreuken dichters, zoekend naar kennis, ontdekten niet de weg naar de wijsheid en weten niets van haar wegen.
Israël, hoe groot is het domein van uw God, hoe uitgestrekt het gebied van zijn macht!
Groot is het en zonder einde, hoog is het en onmetelijk.
Daar werden de reuzen geboren, die befaamde mannen uit de voortijd, groot van gestalte, bedreven in de strijd.
Maar hen heeft God niet verkozen, de weg naar kennis hun niet gewezen.
Allen kwamen zij om door tekort aan inzicht en onverstand.
Wie is ten hemel gevaren om daar de wijsheid te halen, wie heeft haar van boven de wolken naar hier beneden gebracht?
Wie is de zee overgestoken om haar daar te ontdekken? Wie kon haar kopen met goud?
Niemand is met haar wegen bekend, niemand vertrouwd met haar paden.
Alleen de alwetende kent haar, zijn inzicht heeft haar ontdekt. Voor eeuwig heeft Hij de aarde geschapen en ze met dieren bevolkt.
Het licht gaat op weg, wanneer Hij het uitzendt, het gehoorzaamt Hem bevend als Hij het terugroep.
Alle sterren stralen verheugd, elk vanaf zijn eigen plaats.
Hij roept en ze zeggen: `Hier zijn wij!' Vol vreugde stralen ze voor Hem die hen schiep.
Dit is onze God; niemand anders kan zich met Hem meten.
Alle wegen naar kennis komen van Hem; Hij heeft ze zijn dienaar Jakob gewezen, Israël, die Hij liefhad.
Daarom is ze op aarde verschenen en leefde onder de mensen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge