HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Gij echter, onze God, zijt genadig en trouw, lankmoedig en met barmhartigheid alles besturend.
Ook als wij zondigen, wij zijn van U, omdat wij uw macht erkennen; maar wij willen niet zondigen, omdat wij weten dat wij U toebehoren.
Want U kennen is volkomen gerechtigheid en weten van uw macht is de wortel der onsterfelijkheid
Wij immers zijn niet misleid door een bedrieglijk bedenksel van mensen, noch door het nutteloze werk van schilders, een beeld met bonte kleuren besmeurd,
dat door zijn aanblik de begeerte van de dwaas opwekt: hij verlangt naar de onbezielde gestalte van een levenloos beeld.
Zowel degenen die ze maken als degenen die ernaar verlangen en ze vereren zijn aanhangers van het kwade en zulke verwachtingen waardig.
Een pottenbakker bijvoorbeeld, die moeizaam de weke aarde kneedt, geeft, om ons te gerieven, aan stuk na stuk zijn vorm, maar uit hetzelfde leem vormt hij zowel de vaten die dienen voor propere bezigheden, als andere voor het tegenovergestelde, alle vaten op dezelfde manier. En welke bestemming elk stuk zal hebben, wordt door de leembewerker uitgemaakt.
En met misplaatste ijver vormt hij dan uit hetzelfde leem een loze god, hij die onlangs uit de aarde is ontstaan en binnenkort terugkeert naar haar uit wie hij genomen is, nadat van hem de levensadem is teruggevraagd, die hij in leen heeft gekregen.
Maar zijn zorg is niet, dat zijn krachten hem zullen begeven, en ook niet, dat hij maar een kortstondig leven heeft: neen, hij wedijvert met goud - en zilversmeden en hij bootst de bronsgieters na en hij beschouwt het als een eer vervalsingen te vervaardigen.
Zijn hart is as, zijn hoop armzaliger dan stof, zijn leven waardelozer dan leem,
omdat hij Hem miskent, die hem gevormd heeft en hem een werkdadige ziel heeft ingeademd en een geest van leven ingeblazen.
Hij echter meent, dat ons leven een spel is en het bestaan een winstgevende kermis, want men moet, beweert hij, aan alles verdienen, zelfs aan het kwaad.
Deze man weet beter dan wie ook, dat hij zondigt, hij die uit aardse stof breekbare vaten en beelden vervaardigt.
De domsten van allen echter, ergere stakkers dan een onnozel kind, zijn degenen die, uw volk vijandig, het hebben onderdrukt,
omdat zij zelfs al de afgoden van de andere volken als goden hebben beschouwd, wezens die hun ogen niet kunnen gebruiken om te zien, noch hun neus om lucht in te ademen, noch hun oren om te horen, noch de vingers aan hun handen om te tasten, terwijl hun voeten machteloos zijn om te gaan.
Dat komt omdat ze gemaakt zijn door een mens en gevormd door iemand die het leven maar in leen had. Geen mens is immers bij machte een God te vervaardigen die aan hemzelf gelijk is.
Sterfelijk als hij is maakt hij, met zijn zondige handen, een dood ding, Hij is zelf beter dan de dingen die hij vereert: hij leeft, zij nooit ofte nimmer.
Zelfs de walgelijkste dieren vereren zij, en ook wat domheid betreft valt de vergelijking met andere dieren in hun nadeel uit.
Mooi zijn ze ook niet, zodat men erop gesteld kan zijn, zoals dat bij het zien van dieren mogelijk is, want ze hebben zowel Gods lof als zijn zegen gemist.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge