HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Luistert, eilanden, naar Mij, spits de oren, volken veraf! Toen ik nog in moeders schoot was heeft Jahwe mij geroepen, nog voor mijn geboorte heeft Hij mijn naam genoemd.
Hij heeft mijn mond snedig als een zwaard gemaakt,
in de schaduw van zijn hand mij geborgen;
Hij heeft van mij een gladgeslepen pijl gemaakt
en mij in zijn koker opgeborgen.
Hij sprak tot mij: `Gij zijt mijn dienstknecht, Israël, door u toon Ik mijn heerlijkheid.'
Toen zei ik: `Vergeefs heb ik mij moe gemaakt, mijn kracht heb ik voor niets en vruchteloos gebruikt'; maar Jahwe zal mij recht doen wedervaren en mijn God zal mij belonen. Ik sta hoog in aanzien bij Jahwe, en mijn God is mijn kracht.
Maar nu sprak Jahwe, die mij vormde tot zijn dienstknecht, nog voor mijn geboorte, om Jakob naar Hem te doen terugkeren, - want Hij wilde Israël verzameld zien -.
Hij sprak: `Voor u, mijn dienstknecht, is het te gering, alleen Jakobs stammen op te richten, en Israëls overlevenden terug te brengen; Ik stel u aan om een licht voor de volken te zijn: mijn heil moet reiken tot in de uithoeken der aarde.'
Zo spreekt Jahwe, Israëls Verlosser en Heilige, tot de diep verachte, die door de volken verafschuwd wordt, de dienstknecht der heersers: als koningen het zien, staan zij op van hun tronen, en vorsten buigen zich diep, omwille van Jahwe, die u trouw bleef, om Israëls Heilige, die u heeft uitverkoren.
Zo spreekt Jahwe: In de tijd van genade verhoor Ik u, op de dag van het heil sta Ik u bij; Ik vorm en bestem u om de man te zijn van mijn verbond met het volk en om het land weer op te richten, om het verlaten erfgoed weer toe te wijzen,
om de geboeiden te zeggen: `Naar buiten!' en hen die in duisternis zuchten: `Komt te voorschijn!' Langs de wegen zullen zij weiden, en op alle kale plekken zal graasgrond voor hen zijn.
Honger noch dorst zal hen deren, schroeiwind noch zon zal hen kwellen; want Hij die zich over hen erbarmt, zal hen leiden en bij waterbronnen laat Hij hen rusten.
Van al mijn bergen maak Ik een weg, en mijn straten worden opgehoogd.
Zie, zij komen van verre, sommigen uit het noorden en van de zee, en anderen uit het land Sinim.
Juicht, hemelen! aarde, jubel! Breekt uit in gejuich, gij bergen; want Jahwe heeft zijn volk bemoedigd, en zich over zijn ongelukkigen erbarmd.
Sion zei: `Jahwe heeft mij verlaten, de Heer heeft mij vergeten.'
Zal een vrouw haar zuigeling vergeten, een liefhebbende moeder het kind van haar schoot? En zelfs als die het zouden vergeten, Ik vergeet u nooit!
Zie, in mijn handpalmen heb Ik u geschreven, en uw muren staan Mij voortdurend voor ogen.
Die u herbouwen komen toegesneld, die u eens verwoestten en vernielden gaan van u heen.
Sla uw ogen op en zie in het rond: allen verzamelen zich en komen naar u; zowaar Ik leef, - luidt de godsspraak van Jahwe, - als een sieraad zult gij ze allemaal dragen, gij omgordt u ermee als een bruid.
Want met uw puinhopen, verlaten oorden en verwoeste land, biedt gij geen ruimte genoeg aan uw bewoners, en die u verslonden verwijderen zich.
En de zonen van uw kinderloze jaren, zij zeggen het weer klaar in uw oren: `Deze plaats is niet ruim genoeg voor mij, schik eens wat in, dan kan ik ook wonen.'
En gij zegt bij uzelf: `Wie heeft mij deze kinderen geschonken? Ik was toch kinderloos en onvruchtbaar, verbannen en verstoten, en wie heeft u grootgebracht? Zie, alleen was ik achtergelaten, waar waren zij toen?
Zo spreekt de Heer, Jahwe: Zie, Ik hef mijn hand op naar de volkeren, en steek voor de naties mijn banier omhoog; zij zullen uw zonen op hun armen naar u brengen, en uw dochters worden op hun schouders aangedragen.
Koningen zullen uw opvoeders zijn, en hun vorstinnen uw verzorgsters. Zij zullen voor u op hun aangezicht vallen, en het stof van uw voeten likken. Dan zult gij erkennen dan Ik Jahwe ben, dat zij die op Mij hopen, niet worden teleurgesteld.
Ontneemt iemand de sterke zijn buit? Of zal de gevangene van een tiran kunnen ontsnappen?
Toch zegt Jahwe: Zelfs de sterke zal zijn gevangene ontnomen worden, en de buit van een tiran zal ontsnappen; uw proces zal Ik voeren, zelf zal Ik uw zonen redden.
Uw verdrukkers zullen hun eigen vlees moeten eten, en zich bedrinken met de most van hun eigen bloed; en alle mensen zullen erkennen dat Ik, Jahwe, uw Redder ben, en uw Verlosser de Sterke van Jakob.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge