HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Maar, zo spreekt Jahwe die u geschapen heeft, o Jakob, en die u, Israël, heeft gevormd: Wees nu niet bevreesd, want Ik heb u verlost, u geroepen bij uw naam: gij zijt van Mij.
Trekt gij door water, Ik ben bij u, gaat gij door rivieren, zij overspoelen u niet. Moet gij door vuur heen, gij zult u niet branden, en de vlammen deren u niet.
Want Ik ben Jahwe, uw God, de Heilige van Israël, uw Redder; Egypte geef Ik om u los te kopen, Kus en Seba geef Ik in uw plaats:
zo kostbaar zijt gij in mijn ogen, zo waardevol: Ik heb u lief. Andere mensen geef Ik in uw plaats en volken in ruil voor uw leven.
Wees niet bevreesd, want Ik ben bij u. Van het oosten breng Ik uw kroost en van het westen verzamel Ik u.
Ik zeg tot het noorden: Geef hier, en tot het zuiden: Houd hen niet vast; breng mijn zonen uit de verte en mijn dochters van de uithoeken der aarde,
allen die naar mijn naam zijn genoemd, die Ik tot mijn glorie heb geschapen, heb gevormd en gemaakt.
Laat nu het volk voorkomen, dat blind is en toch ogen heeft, en de doven, die toch oren hebben.
Alle naties komen samen en de volkeren zijn vergaderd. Wie onder hen heeft zoiets aangekondigd, en ons doen horen wat vroeger is gebeurd? Laat ze komen met getuigen, die hun gelijk bewijzen; laat anderen naar hen luisteren om te kunnen zeggen: `Het is waar.'
Gij zijt mijn getuigen, - zo luidt de godsspraak van Jahwe -, en mijn dienstknecht, die Ik heb uitverkoren, gij moet inzien en in Mij geloven, gij moet begrijpen dat Ik het ben. Eerder dan Ik werd er geen god gevormd, en ook na Mij zal er geen zijn.
Ik, Ik alleen ben Jahwe, en een redder buiten Mij is er niet.
Ik kondig aan, red en doe Mij horen, Ik, en geen vreemde god in uw midden. Gij zijt mijn getuigen, - luidt de godsspraak van Jahwe -: Ik alleen ben God.
Ik ben het ook nu nog; er is niemand, die aan mijn hand ontrukt. Als Ik iets doe, wie maakt het dan ongedaan?
Zo spreekt Jahwe, uw Verlosser, de Heilige van Israël: Omwille van u zend Ik iemand naar Babel en alle sluitbomen haal Ik omlaag en de Chaldeeën zullen kermen en klagen.
Ik ben Jahwe, uw Heilige, de Schepper van Israël, uw Koning.
Zo spreekt Jahwe, die een weg legt in de zee, en in machtige wateren een pad,
die wagens en paarden en heel de macht van het leger uitrukken deed; - nu liggen zij neer, zij staan nooit meer op, gedoofd en als een vlaspitje uitgegaan -:
Klampt u niet vast aan wat vroeger gebeurd is en geeft niet al uw aandacht aan wat eens is geschied;
Zie, iets nieuws ga Ik maken, het is al aan het kiemen, weet gij dat niet? Ja, een weg ga Ik leggen in de woestijn, en rivieren in het dorre land.
Wilde dieren zullen Mij verheerlijken, jakhalzen en struisen; want Ik geef water in de woestijn, rivieren in het dorre land, om mijn uitverkoren volk te laven.
Het volk, dat Ik Mij heb gevormd, Het zal van mijn lof gewagen.
Waarom Jahwe zijn volk gestraft heeft
Gij hebt Mij niet geroepen, Jakob, u om Mij niet moegemaakt, o Israël.
Brandoffers van schapen hebt gij Mij niet gebracht en uw offers verheerlijkten Mij niet; Ik heb u niet de last van meeloffers opgelegd, en Ik heb u om wierook niet vermoeid.
Gij hebt uw zilver niet besteed aan welriekend kruid, Mij ter eer, noch Mij met het vet van uw offers verzadigd. Gij hebt Mij slechts de last van uw zonden opgedrongen en Mij met uw misdaden moe gemaakt.
Toch wis Ik, en niemand anders, uw weerspannige daden uit om wat Ik ben en Ik zal uw zonden niet langer indachtig zijn.
Klaagt Mij aan, wij maken er een rechtszaak van, bepleit uw zaak en laat eens zien dat gij gelijk hebt.
Uw stamvader heeft al gezondigd en uw woordvoerders waren weerspannig tegen Mij.
Ik heb dan ook uw gewijde leiders omgebracht, Jakob aan de vernieling prijsgegeven en Israël aan de versmading.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge