HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Zie hier mijn dienstknecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, die Mij welgevallig is. Ik heb mijn geest op hem gelegd, en hij maakt de volkeren het recht openbaar.
Hij roept niet en schreeuwt niet, hij laat zijn stem niet horen op straat.
Het gekwetste riet zal hij niet breken en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit. Waarlijk, het recht maakt hij openbaar.
Hij zal niet kwijnen en niet worden gekwetst, maar vestigt het recht op de aarde en de eilanden zullen zijn boodschap verbeiden.
Zo spreekt Jahwe, de ene God, die de hemel geschapen en uitgespannen heeft en de aarde gespreid met al wat zij voortbrengt, die adem geeft aan hen die er wonen en levensgeest aan allen die er hun wegen gaan.
Ik Jahwe zelf, heb u geroepen om heil te brengen, Ik neem u bij de hand, Ik vorm u en bestem u om de man te zijn van mijn verbond met het volk, het licht voor de naties,
om blinde ogen te ontsluiten, om gevangenen uit de kerker te bevrijden, uit de gevangenis degenen die wonen in de duisternis.
Ik ben Jahwe, dat is mijn naam, mijn glorie deel Ik met geen ander, mijn roem niet met de godenbeelden.
Wat vroeger gezegd is kwam uit en nieuwe dingen kondig Ik u aan, Ik laat ze u horen nog voor ze ontkiemen.
Zingt een nieuw lied, Jahwe ter eer, zijn lof moet weerklinken van de verste hoeken der aarde; laat ruisen de zee met al wat er leeft, de eilanden en hun bewoners.
Luide moet roepen de woestijn met haar steden en de dorpen waar Kedar woont; laat juichen de burgers van Sela, luidkeels, van de toppen der bergen.
Laten zij Jahwe's glorie bezingen, en zijn roem op de eilanden verkondigen.
Jahwe rukt uit als een held, als een krijgsman, laaiend van strijdlust, uitbundig laat Hij zijn strijdkreet weerklinken, krijgshaftig gaat Hij zijn vijand te lijf.
Lang heb Ik gezwegen, mij stilgehouden en bedwongen: nu kerm Ik als een vrouw die baren gaat, moet snuiven en briesen.
Teisteren zal Ik bergen en heuvels en al hun gewas doen verdrogen; van rivieren maak Ik eilanden en waterplassen leg Ik droog.
Ik voer blinden langs wegen die zij niet kennen, langs onbekende paden geleid Ik hen. Voor hen uit verander ik het duister in licht, en maak Ik ruwe plekken vlak. Dit alles doe Ik en laat hen niet in de steek.
Zij deinzen terug, blozend van schaamte, die lieden die op afgodsbeelden bouwen en tot gietstukken zeggen: `Gij zijt onze goden.'
Israël is om zijn zonden gestraft
Luistert, gij doven; gij blinden, kijkt toe om te zien.
Wie is zo blind als mijn dienstknecht en zo doof als de bode, door Mij gezonden? Wie is zo blind als de godgewijde, zo blind als de dienstknecht van Jahwe?
Veel hebt gij gezien, maar het niet onthouden, uw oren waren wijd-open, maar ge hebt niets gehoord.
Het heeft Jahwe behaagd, omdat Hij wilde redden, zijn boodschap groots en heerlijk te doen zijn.
Maar zijn volk is beroofd en uitgeschud, allen in holen gevangen en in kerkers verborgen. Zij zijn geplunderd en er is niemand die redt, zij zijn uitgeschud en er is niemand die zegt: `Geef terug.'
Wie onder u heeft hier aandacht aan besteed, de oren gespitst en er met het oog op later naar geluisterd?
Wie heeft Jakob prijsgegeven aan de plunderaars en Israël aan de rovers? Wie anders dan Jahwe, tegen wie zij gezondigd hebben, wiens wegen zij niet wilden gaan en wiens boodschap zij niet wilden horen!
Hij liet zijn laaiende toorn de vrije loop, en goot oorlogsgeweld over hen uit, zij werden alom verzengd, maar zagen de reden niet in, maar namen niets ter harte.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge