HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Was u maar mijn broeder, gevoed aan de borsten van mijn moeder! Dan kon ik u kussen als ik u op straat ontmoette en niemand zou er aanstoot aan nemen!
Ik zou u bij de hand nemen, u in het huis van mijn moeder brengen: u zou mij leren, en ik zou u gekruide wijn te drinken geven en de most van mijn granaatappels.
Zijn linkerarm is onder mijn hoofd. en zijn rechter om mij heen.
Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, wek mijn geliefde niet, maar laat haar sluimeren zolang ze wil.
Wie komt daar aan uit de woestijn, leunend op de arm van haar lief? Onder de kweeappelboom heb ik je gewekt, daar waar je moeder je ontving, daar waar zij die je baarde je ontvangen heeft.
Draag mij als een zegel op uw hart, als een zegel aan uw arm: want sterk als de dood is de liefde, met de onverbiddelijkheid van het dodenrijk sluit zij ieder ander buiten. Haar vonken zijn bliksemschichten, vlammen van Jahwe.
Geen stortvloed van water kan de liefde blussen, geen rivier spoelt haar weg. Al bood iemand al wat hij bezit voor de liefde, met verachting zou men hem afwijzen.
Een zusje hebben wij, borsten heeft ze nog niet. Wat kunnen we voor ons zusje doen, wanneer men naar haar hand dingt?
Is zij een muur, dan bouwen wij er zilveren kantelen op; is zij een deur, dan bekleden we haar met cederhout.
Ik ben een muur, en mijn borsten zijn de torens. Daarom ben ik in zijn ogen de stad waar men vrede vindt.
Salomo had in BaƤl-hamon een wijngaard. Hij gaf die aan pachters, die voor het vruchtgebruik duizend sikkel de man moesten betalen.
Mijn wijngaard houd ik voor mijzelf. Die duizend sikkel gun ik u, Salomo, en tweehonderd aan de pachters.
Jij die in de tuin vertoeft, laat mij je stem weer horen, je stem die mannen betovert.
Kom snel, mijn lief, wees als de gazel of het hertejong op de bergen met de balsemstruiken.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge