HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Voor de koorleider. Van David. Een psalm. Een lied.
God verrijst - zijn vijanden verstuiven, voor zijn aanblik vlieden zijn haters.
Zoals rook verwaait op de wind, zoals was wegsmelt voor het vuur, zo vergaan voor Gods aanblik de duisteren.
De rechtvaardigen echter - met jubel verblijden zij zich voor Gods aanschijn, vieren in vervoering hun vreugde.
Zingt God ter eer, psalmzingt zijn naam, baant die rijdt door de wolken de heerbaan: Jahwe is zijn naam - juicht voor zijn aanschijn.
Hij die vader is der verweesden, voor de vrouw die haar man mist het pleit voert, God, Hij in zijn heilig domein.
God, die vereenzaamden een thuis geeft, die gevangenen doet uitgaan in voorspoed. Doch wie Hem tart woont in woestijnland.
Toen Gij, God, uw volk voor zijt gegaan, uw weg door de woestijn hebt genomen,
beefde de aarde, het zwerk brak in droppelen voor de aanwezigheid Gods, Hij die God is van Israël.
Gij zond neer, God, als regen uw mildheid, gaf uw uitgeput erfland weer krachten,
dat uw volk zich daar neder kon laten; Gij bereidde het land in uw goedheid, o God, voor wie waren verdrukt.
De Heer doet zijn aanzegging uitgaan, blijde tijdingen uitzwermend talloos:
'legervorsten, zij vlieden, zij vlieden!' Zij verdeelt, die het huis hoedt, de buit:
duivenvleugelen, betogen met zilver, de slagpennen met weerschijn van goud,
Toen de Almachtige de koningen uiteendreef, te dien tijde viel sneeuw op de Salmon:
o berg Gods, gebergte van Basan, berg der steilten, gebergte van Basan,
berg der steilten, wat staart gij afgunstig naar de berg die God tot zijn domein koos? Weet: de Heer zal voor eeuwig daar wonen.
Strijdwagens heeft God, myriaden, duizendtallen duizenden malen; de Heer heeft de Sinaï betreden, verschenen in heiligheid;
Gij ontsteeg, voerde mee de gevangenen, hebt gevorderd de gaven van mensen, ook hen die U wilden weerstaan; om woning te maken, Heer, God.
Gezegend de Heer, dag aan dag, Hij arbeidt om onzentwille: de God in wie ons behoud is.
Hij, God - ons een God van verlossing: bij de Heer is een weg uit de dood.
Doch zijn vijanden breekt God de schedel, het hoofd ruig van wie weiden in misdaad.
De Heer sprak: 'Ik haal binnen: uit Basan, binnen: zelfs uit de diepte der zeeën;
dan staat gij waar zal vloeien het bloed, en de tong van uw honden krijgt mee van wat eens tot de vijand behoord heeft.
Zichtbaar, God, wordt uw feestelijke rei, tempelrei van mijn God, van mijn koning.
Zangers gaan vooraan in de stoet, aan het eind die de snaren bespelen; meisjes, middenin, slaan op de handtrom.
Altesamen loven zij God, Hem Jahwe, de springader Israëls.
Zie daar Benjamin, de jongste, vooraangaan, de vorsten van Juda in drommen, die vorsten van Zebulon zijn, die vorsten zijn van Naftali.
Maak, God, uw macht openbaar - God die machtig aan ons hebt gehandeld
uit uw tempel hoog boven Jeruzalem: koningen zullen hun schatting U brengen.
Dreig het monster tussen het riet, de troep stieren, stierkalven der heidenen. Knielend met baren zilver en goud volken vroeger belust op de strijd.
Zij naderen, Egypte's rijksgroten, Ethiopie gaat zich beijveren de handen te heffen tot God.
Zingt Gods lof, koninkrijken der aarde, zingt bij de harp voor de Heer,
die rijdt langs de alhemel des aanvangs, hoor! Hij spreekt met machtige stem.
Erkent dan God in zijn macht: zijn hoogheid is over Israël. In de wolken zetelt zijn kracht.
Geducht vanuit zijn heiligdom God, God van Israël, Hij die verleent weerbaarheid, oerkracht aan zijn volk. Gezegend zij God!
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge