• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Terwijl Ezra bad en aller schuld beleed en zich wenend neerwierp voor de tempel, verzamelde zich een zeer grote menigte Israëlieten rondom hem, mannen, vrouwen en kinderen, en al het volk weende luidkeels.
En Sekanja, de zoon van Jechiël, een van de zonen van Elam, nam het woord en sprak tot Ezra: 'Wij hebben inderdaad misdaan tegen onze God en uitheemse vrouwen genomen uit de volken van het land, maar ook nu is er nog hoop voor Israël.
Als het mijn heer en allen die sidderen voor het gebod van onze God goeddunkt, willen wij ons tegenover onze God verplichten de vrouwen met hun kinderen weg te sturen, opdat de wet wordt nageleefd.
Sta op; u komt de beslissing toe, maar wij staan aan uw zijde; wees sterk en tast door.'
Nu stond Ezra op en vroeg de leiders van de priesters, van de levieten en van heel Israël, te zweren dat zij zo zouden handelen; en dat deden zij.
Ezra ging van waar hij zich bevond voor de tempel naar de kamer van Jochanan, de zoon van Eljasib. Daar bracht hij de nacht door. Hij at geen brood en dronk geen water, omdat hij treurde over de ontrouw van de ballingen.
Nu liet men door Juda en Jeruzalem omroepen dat alle teruggekeerde ballingen in Jeruzalem samen moesten komen.
Als iemand binnen drie dagen niet zou zijn gekomen, zou hij volgens het besluit van de leiders en de oudsten heel zijn bezit verbeuren en uitgesloten worden van de gemeenschap der ballingen.
Daarop kwamen alle mannen van Juda en Benjamin binnen drie dagen bijeen in Jeruzalem. Het was de twintigste dag van de negende maand, en heel de menigte zat op het open plein voor de tempel, bevend bij de gedachte aan wat er te gebeuren stond en niet minder vanwege de harde regen.
En Ezra, de priester, richtte tot hen het woord en sprak: 'Gij hebt misdaan door uitheemse vrouwen te huwen en daardoor nog meer schuld geladen op Israël.
Welnu, geef eer aan Jahwe, de God van uw voorvaderen; doe zijn wil en staak de omgang met de volken van het land en met de uitheemse vrouwen.'
En heel de gemeenschap gaf hem luid ten antwoord: 'Ja! Het is onze plicht te doen wat u gezegd hebt.
Maar er is veel volk en bovendien is het het regenseizoen, en wij kunnen het hier in de open lucht niet uithouden. De zaak kan in een, twee dagen niet afgehandeld worden, want wij hebben met zovelen hiertegen misdaan.
Laat onze leiders de hele gemeenschap vertegenwoordigen en laat op vooraf bepaalde tijden allen die in de verschillende steden een uitheemse vrouw hebben gehuwd, met de oudsten en de rechters van hun stad hierheen komen. Dan zal de verschrikkelijke toorn van onze God zich van ons afwenden.'
Alleen Jonatan, de zoon van Asaël, en Jachzeja, de zoon van Tikwa, verzetten zich hiertegen en Mesullam en Sabtai, de leviet, vielen hun bij.
De teruggekeerde ballingen deden evenwel zoals besloten was en zij staakten de omgang. Ezra, de priester, wees onder de familiehoofden, de leiders der families, een aantal mannen met name aan, die op de eerste dag van de tiende maand bij elkaar zouden komen om de zaak te onderzoeken.
En op de eerste dag van de eerste maand waren alle huwelijken van Israëlieten met uitheemse vrouwen behandeld.
Onder de priesters hadden de volgende uitheemse vrouwen gehuwd: van de afstammelingen van Jesua: de zoon van Josadak en diens broers Maaseja, Eleazar, Jarib en Gedalja;
zij gaven er hun hand op dat zij hun vrouwen zouden wegsturen en zij verplichtten zich een ram uit hun kudde als zoenoffer op te dragen;
van de zonen van Immer waren het Chanani en Zebadja;
van de zonen van Charim: Maaseja, Elia, Semaja, Jechiël en Uzzia;
van de zonen van Paschur: Eljoenai, Maaseja, Jismaël, Netanel, Jozabad en Elasa.
Onder de levieten: Jozabad, Simi, Kelaja, ook wel Kelita genoemd, Petachja, Jehuda en Eliezer.
Onder de zangers was het Eljasib en onder de deurwachters Sallum, Telem en Uri.
Uit Israël waren het: van de zonen van Paros: Ramja, Jizzia, Malkia, Miamin, Elazar, Malkia en Benaja;
van de zonen van Elam: Mattanja, Zekarja, Jechiël, Abdi, Jeremot en Elia;
van de zonen van Zattu: Eljoenai, Eljasib, Mattanja, Jeremot, Zabad en Aziza;
van de zonen van Bebai: Jehochanan, Chananja, Zabbai en Atlai;
van de zonen van Bani: Mesullam, Malluk, Adaja, Jasub, Seal en Jeremot;
van de zonen van Pachat-moab: Adna, Kelal, Benaja, Maaseja, Mattanja, Besalel, Binnui en Menasse;
van de zonen van Charim: Eliezer, Jissia, Malkia, Semaja, Simon,
Benjamin, Malluk en Semarja;
van de zonen van Chasum: Mattenai, Mattatta, Zabad, Elifelet, Jeremai, Menasse en Simi;
van de zonen van Bani: Maadai, Amram en Uël,
Benaja, Bedeja, Keluhu,
Wanja, Meremot, Eljasub,
Mattanja, Mattenai en Jaasai,
Bani en Binnui, Simi,
Selemja, Natan en Waadja,
Maknadbai, Sasai, Sarai,
Azarel, Selemjahu, Semarja,
Sallum, Amarja en Jozef;
van de zonen van Nebo: Jeiël, Mattitja, Zabad, Zebina, Jaddai, Joel en Benaja.
Deze allen hadden uitheemse vrouwen gehuwd, maar zij stuurden ze weg met hun kinderen.

Document

Naam: HEILIGE SCHRIFT
Willibrordvertaling 1975
Soort: Heilige Schrift
Datum:
Copyrights: © 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test