HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Geef Aäron en zijn zonen deze voorschriften: Dit is de wet op het brandoffer: het brandoffer moet de hele nacht tot aan de morgen op het vuur blijven liggen, dat op het altaar brandend wordt gehouden.
De priester, gekleed in een linnen gewaad en met een lendendoek om het lichaam, verzamelt dan de as van het brandoffer, dat op het altaar verteerd is, en legt die ernaast.
Dan kleedt hij zich om en brengt de as buiten het kamp op een reine plaats.
Het vuur op het altaar moet brandend worden gehouden; het mag niet uitgaan. Iedere morgen moet de priester hout op het vuur doen, waarop hij het brandoffer legt en het vet van de slachtoffers in rook doet opgaan.
Het vuur op het altaar moet zonder onderbreking blijven branden; het mag nooit uitgaan.
Dit is de wet op het meeloffer. De zonen van Aäron offeren het voor Jahwe bij het altaar.
Een priester neemt van het meeloffer een handvol bloem en wat olie en doet dat met de bijbehorende wierook, als teken van het geheel, op het altaar in rook opgaan, als een geur die Jahwe behaagt.
Het overige mogen Aäron en zijn zonen gebruiken, maar het moet ongezuurd worden gegeten op een heilige plaats, binnen de voorhof van de tent der samenkomst.
Het mag niet met zuurdeeg worden gebakken. Het is het aandeel dat ik hun van mijn offergaven schenk. Het is even hoogheilig als het zondeoffer en het schuldoffer.
Alle mannelijke nakomelingen van Aäron mogen ervan eten; dit aandeel in de offergaven van Jahwe is een blijvend recht, al uw geslachten door. Alles wat ermee in aanraking komt is gewijd.
Dit is het offer dat Aäron en zijn zonen moeten brengen op de dag van Aärons zalving: een tiende efa bloem als dagelijks meeloffer, de ene helft 's morgens, de andere helft 's avonds.
Het moet, met olie gekneed, op de bakplaat worden klaargemaakt. Ge moet het in stukken breken en opdragen als meeloffer, waarvan de geur Jahwe behaagt.
De zoon die hem als gezalfde priester opvolgt, moet hetzelfde doen. Dit is een eeuwige wet. Voor Jahwe moet het geheel en al in rook opgaan:
Dat geldt voor elk meeloffer van een priester: er mag niet van worden gegeten.
Zeg aan Aäron en zijn zonen: Dit is de wet op het zondeoffer. Het zondeoffer moet worden geslacht voor Jahwe, op dezelfde plaats als het brandoffer: het is hoogheilig.
De priester die het zondeoffer opdraagt, moet het ook eten, en wel op een heilige plaats, in de voorhof van de tent der samenkomst.
Ieder die het vlees ervan aanraakt is gewijd. Spat er bloed op iemands kleed, dan moet ge dat uitwassen op een heilige plaats.
Het aarden vaatwerk, waarin het gekookt is, moet stukgeslagen worden; is het in een bronzen vat gekookt, dan moet dit geschuurd en uitgespoeld worden.
Alleen mannelijke leden van het priestergeslacht mogen het eten: het is hoogheilig.
Het zondeoffer echter, waarvan men bloed naar de tent van de samenkomst brengt om er in het heiligdom de verzoening mee te voltrekken, mag niet worden gegeten; het moet verbrand worden.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge