HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Toen Jakob zijn reis had hervat en verder trok naar het gebied van de Oosterlingen,
zag hij op een gegeven ogenblik ergens in het veld een put. Drie kudden schapen lagen daar te wachten, omdat uit die put de kudden te drinken kregen. Op de put lag een grote steen,
en pas als alle herders daar waren samengekomen, rolde men de steen van de opening; zodra men de schapen had laten drinken, legde men de steen weer op de put.
Jakob vroeg hen: `Broeders, waar komt u vandaan?' Zij antwoordden: `Wij komen van Haran.'
Hij vervolgde: `Kent u dan Laban, de zoon van Nachor?' Zij antwoordden: `Ja zeker.'
Hij vroeg verder: `Hoe maakt hij het?' En zij antwoordden: `Uitstekend. Daar komt net zijn dochter Rachel aan met de schapen.'
Toen zei hij: `Het is nog volop dag en nog lang geen tijd om de kudden bijeen te drijven: geef dus de schapen te drinken en laat ze dan nog wat grazen.'
Zij zeiden: `Dat kunnen wij niet voordat alle schapen bijeen zijn: pas dan wordt de steen van de put afgerold en kunnen wij de schapen te drinken geven.'
Hij stond nog met hen te praten, toen Rachel aankwam met de schapen van haar vader, want zij was herderin.
Zodra Jakob Rachel zag, de dochter van zijn oom Laban, met de schapen van zijn oom, ging hij naar de put toe, rolde de steen weg en liet de schapen van zijn oom Laban drinken.
Daarop kuste Jakob Rachel en weende luid.
Toen Jakob Rachel bekend gemaakt had dat hij een bloedverwant van haar vader was, de zoon van Rebekka, ging Rachel het gauw aan haar vader vertellen.
Zodra Laban het nieuws over Jakob, de zoon van zijn zuster, gehoord had, liep hij vlug naar hem toe: hij omhelsde en kuste hem en nam hem mee naar huis. Daar vertelde Jakob Laban alles wat er gebeurd was.
Toen zei Laban: `Waarlijk, jij bent mijn gebeente en mijn vlees.' En Jakob bleef een volle maand bij hem.
Daarop zei Laban tot Jakob: `Al ben je van mijn familie, je hoeft toch niet voor niets bij mij te werken. Laat maar horen wat je wilt verdienen.'
Nu had Laban twee dochters: de oudste heette Lea, de jongste Rachel.
Lea had fletse ogen, Rachel was welgevormd en mooi,
zodat Jakob verliefd was op Rachel. Daarom stelde hij voor: `Ik blijf zeven jaar bij u werken voor uw jongste dochter Rachel.'
Laban zei: `Ik geef haar liever aan jou dan aan iemand anders; blijf dus maar bij mij.'
Zo kwam het dat Jakob zeven jaar werkte om rachel te krijgen. Die jaren leken hem maar enkele dagen; zoveel hield hij van haar.
Toen zei Jakob tot Laban: `Geef me mijn vrouw, want mijn tijd is om en ik wil met haar gaan samenleven.'
Daarop nodigde Laban alle burgers van de stad uit en richtte een feestmaal aan.
's Avonds echter bracht hij zijn dochter Lea bij Jakob; en deze had gemeenschap met haar.
Laban schonk zijn slavin Zilpa aan zijn dochter Lea.
De volgende morgen zag Jakob dat het Lea was. Nu zei hij tot Laban: `Wat hebt u nu met mij uitgehaald? Ik heb toch gewerkt om Rachel te krijgen? Waarom hebt u mij bedrogen?'
Laban antwoordde: `Het is bij ons geen gewoonte, de jongste uit te huwelijken voor de oudste.
Breng dus eerst met haar de bruiloftsweek door; de andere kun je ook krijgen, als je nog eens zeven jaar bij mij wilt werken.'
Dat deed Jakob; hij bracht met Lea de bruiloftsweek door, en Laban gaf hem zijn dochter Rachel als vrouw.
Laban schonk zijn slavin Bilha aan Rachel.
Jakob had ook gemeenschap met Rachel; hij hield meer van haar dan van Lea. Zo werkte hij nog eens zeven jaar bij Laban.
Toen Jahwe zag dat Lea minder bemind werd, opende Hij haar schoot, terwijl Rachel onvruchtbaar bleef.
Lea werd zwanger, baarde een zoon en noemde hem Ruben; want, zei ze, `Jahwe heeft neergezien op mijn ellende; nu zal mijn man wel van mij gaan houden.'
Zij werd opnieuw zwanger, baarde een zoon en zei: `Jahwe heeft gehoord dat ik minder bemind word; daarom heeft Hij mij ook dit kind gegeven.' En zij noemde hem Simeon.
Zij werd nog eens zwanger, baarde weer een zoon en zei: `Ditmaal zal mijn man zich wel aan mij gaan hechten, want ik heb hem drie zonen geschonken.' Daarom kreeg hij de naam Levi.
Zij werd nog eens zwanger, baarde een zoon en zei: `Ditmaal zal ik Jahwe prijzen.' Daarom noemde zij hem Juda. Daarna kreeg zij geen kinderen meer.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge