HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Abraham huwde nog een andere vrouw, Ketura genaamd.
Zij schonk hem Zimran, Joksan, Medan, Midjan, Jisbak en Suach.
Joksan was de vader van Seba en Dedan. De zonen van Dedan zijn de Assurieten, de Letusieten en de Leummieten.
De zonen van Midjan zijn Efa, Efer, Chanok, Abida en Eldaa. Dat zijn allen nakomelingen van Ketura.
Abraham vermaakte alles wat hij bezat aan Isaak.
Aan de zonen van zijn bijvrouwen gaf Abraham wel geschenken, maar hij zond ze nog tijdens zijn leven weg uit de omgeving van zijn zoon Isaak, naar het oosten toe.
Abraham bereikte de leeftijd van honderdvijfenzeventig jaar.
Toen gaf Abraham de geest en stierf in gezegende ouderdom, oud en verzadigd van jaren, en hij werd met zijn voorvaderen verenigd.
Zijn zonen Isaak en Ismaël begroeven hem in de grot van Makpela, op de akker van Efron, de zoon van de Hethiet Sochar, ten oosten van Mamre.
Het was de akker, die Abraham van de Hethiet gekocht had; daar werden Abraham en zijn vrouw Sara begraven.
Na Abrahams dood zegende God zijn zoon Isaak. Isaak had zich bij de put van Lachai-roi gevestigd.
Dit zijn de nakomelingen van Ismaël, Abrahams zoon, die Hagar, Sara's Egyptische slavin, aan Abraham geschonken had.
Dit zijn de namen van Ismaëls zonen, opgenoemd naar hun geslachten; De eerstgeborene van Ismaël is Nebajot; dan volgen Kedar, Adbeel, Mibsam,
Chadad, Tema, Jetur, Nafis en Kedema.
Zo heten de zonen van Ismaël, afgaande op hun nederzettingen en kampementen, twaalf vorsten van twaalf stammen.
Ismaël bereikte de leeftijd van honderdzevenendertig jaar. Toen gaf hij de geest en stierf, en werd met zijn voorvaderen verenigd.
De Ismaëlieten woonden tussen Chawila en Sur, van vlak bij Egypte tot aan Assur toe. Al zijn broers trotserend had Ismaël daar vaste voet gekregen.
Dit zijn de nakomelingen van Isaak, de zoon van Abraham. Abraham verwekte Isaak.
Isaak was veertig jaar, toen hij Rebekka, de dochter van Betuël, de Arameeër uit Paddan-aram, de zuster van de Arameeër Laban, tot vrouw nam.
Isaak bad tot Jahwe omdat zijn vrouw onvruchtbaar bleef. Jahwe verhoorde zijn gebed en zijn vrouw Rebekka werd zwanger.
Toen echter de kinderen in haar schoot tegen elkaar stootten, dacht ze: `Als het zo gaat, wat staat mij dan te wachten?' Daarom ging zij Jahwe raadplegen.
En Jahwe sprak tot haar: `Twee volken zijn het, die gij draagt; twee naties die uiteengaan reeds in uw schoot. Een van de twee zal machtiger zijn: de oudste dient de jongste.'
Toen de tijd van de bevalling was gekomen, was er inderdaad een tweeling in haar schoot.
De eerste die tevoorschijn kwam was rossig en van top tot teen zo behaard als een mantel; hij kreeg de naam Esau.
Na hem kwam zijn broer tevoorschijn. Hij hield met zijn hand de hiel van Esau vast; om die reden kreeg hij de naam Jakob. Isaak was zestig jaar, toen zij geboren werden.
Toen de jongens groot geworden waren, werd Esau een kundig jager, een man die er altijd op uit trok. Jakob daarentegen was een rustig man, die in zijn tenten bleef.
Isaak had een voorkeur voor Esau, want hij at graag wildbraad; maar Rebekka hield meer van Jakob.
Toen Jakob eens aan het koken was, kwam Esau uitgeput van een van zijn tochten terug.
Hij zei tegen Jakob: `Geef mij eens gauw wat van die rode brij, want ik ben doodop.' Zo kreeg hij de naam Edom.
Jakob antwoordde: `Dan moet je mij je eerstgeboorterecht verkopen.'
Daarop zei Esau: `Man, ik ga dood, wat kan mij mijn eerstgeboorterecht schelen?'
Jakob drong aan: `Zweer daar dan eerst een eed op.' En Esau legde de eed af en verkocht zo zijn eerstgeboorterecht aan Jakob.
Toen gaf Jakob hem brood en linzenbrij. Hij at en dronk en ging weer weg. Zo weinig gaf Esau om zijn eerstgeboorterecht.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge