HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Jahwe zei tot Abram: `Trek weg uit uw land, uw stam en uw familie, naar het land dat Ik u aan zal wijzen.
Ik zal een groot volk van u maken. Ik zal u zegenen en uw naam groot maken, zodat gij een zegen zult zijn.
Ik zal zegenen die u zegenen, maar die u versmaadt zal Ik vervloeken. Door u zal zegen komen over alle geslachten op aarde.'
Toen trok Abram weg, zoals Jahwe hem had opgedragen, en Lot ging met hem mee. Abram was vijfenzeventig jaar toen hij Haran verliet.
Met zijn vrouw Sarai en met Lot, de zoon van zijn broer, met al hun bezittingen en met degenen die zij in Haran in dienst hadden genomen, ging Abram op weg naar Kanaän. In Kanaän aangekomen,
trok Abram het land in, tot bij de heilige plaats van Sichem, de eik van More. Toentertijd waren de Kanaänieten nog in het land.
Daar verscheen Jahwe aan Abram en zei: `Aan uw nageslacht zal Ik dit land in bezit geven.' Toen richtte hij daar een altaar op ter ere van Jahwe, die hem verschenen was.
Vandaar trok hij verder naar het gebergte ten oosten van Betel, sloeg zijn tent op tussen Betel in het westen en Ai in het oosten, richtte een altaar op ter ere van Jahwe en riep de naam van Jahwe aan.
Daarna trok Abram verder naar de Negeb toe.
Toen er eens hongersnood in het land kwam, begaf Abram zich naar Egypte om daar een tijdlang te blijven, want de hongersnood drukte zwaar op het land.
Voor hij Egypte binnentrok, zei hij tot zijn vrouw Sarai: `Luister eens; ik weet dat je mooi bent.
Als de Egyptenaren je zien en denken dat je mijn vrouw bent, zullen ze mij vermoorden en jou in leven laten.
Zeg liever dat je mijn zuster bent; dan zal ik er goed afkomen en om jou in leven blijven.'
Zodra Abram in Egypte kwam, zagen de Egyptenaren hoe uitzonderlijk mooi zijn vrouw was.
De hovelingen van Farao die haar gezien hadden gaven tegenover Farao hoog van haar op. Toen liet Farao haar in zijn huis brengen.
Omwille van haar behandelde hij ook Abram goed en schonk hem schapen, runderen en ezels, slaven en slavinnen, ezelinnen en kamelen.
Maar Jahwe bracht Farao en zijn hovelingen zware slagen toe om wat er gebeurd was met Sarai, de vrouw van Abram.
Toen ontbood Farao Abram en zei: `Wat hebt u mij aangedaan!
Waarom hebt u mij niet verteld dat zij uw vrouw is? Waarom hebt u gezegd dat ze uw zuster is, zodat ik haar als vrouw heb genomen? Hier is uw vrouw, neem haar mee en ga heen!'
In opdracht van Farao brachten enigen van zijn mannen Abram en zijn vrouw met al zijn bezittingen de grens over.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge