Ieder mens moet zich onderwerpen aan de gezagdragers die boven hem staan. Want er is geen gezag dan van God. Ook het bestaande gezag is door God ingesteld.
De overheden zijn niet te duchten bij een goede, wel bij een slechte daad. Wilt gij zonder vrees voor het gezag leven, doet het goede, en het gezag zal u prijzen.
Want de overheid staat in dienst van God voor uw welzijn. Doet gij echter het kwade, dan moet gij vrezen; zij draagt het zwaard niet voor niets. Zij is een werktuig van God om aan de boosdoener de rechtvaardige straf te voltrekken.
Geeft ieder wat hem toekomt: belasting en rechten aan wie gij belasting en rechten verschuldigd zijt, ontzag en eerbied aan wie ontzag en eerbied toekomen.