De man ging verder oostwaarts met de meetstok in de hand en mat een afstand af van duizend el. Daar liet hij mij door het water waden en het kwam tot mijn enkels.
Weer mat hij een afstand van duizend el af. Hij liet mij door het water waden en het kwam tot mijn knieën. Opnieuw mat hij een afstand van duizend el af; hij liet mij door het water waden en het kwam tot mijn middel.
Nog eens mat hij een afstand van duizend el af; nu was het een rivier, ik kon er niet meer doorheen waden. Het water was zo diep dat men er alleen zwemmend overheen kon.
De rivier brengt leven overal waar hij stroomt, het wemelt er van dieren. De zee zit vol vis, want de rivier die erin uitmondt, maakt het water gezond. Overal waar hij stroomt is volop leven.
Aan beide oevers van de rivier groeien allerlei vruchtbomen; hun bladeren verdorren niet en ze zijn nooit zonder vruchten. Elke maand dragen ze vruchten, omdat het water dat ze voedt, uit het heiligdom komt. De vruchten zijn eetbaar en de bladeren hebben geneeskracht.'