Maar toen zij geen kans meer zag hem nog langer verborgen te houden, nam zij een mandje van riet, streek het dicht met asfalt en pek en legde het kind erin. Toen zette zij het tussen het riet aan de oever van de Nijl.
Nu begaf de dochter van Farao zich naar de Nijl om te baden, terwijl haar dienaressen op en neer bleven lopen langs de oever van de rivier. Ineens zag zij het mandje tussen het riet en stuurde haar slavin om het te halen.
Toen kwam de zuster van het kind aan de dochter van Farao vragen: `Zal ik bij de Hebreeuwse vrouwen een voedster gaan zoeken, om het kind voor u te voeden?'
De dochter van Farao beval haar: `Neem dit kind mee en voed het voor mij; ik zal u er persoonlijk voor belonen.' Toen nam de vrouw het kind mee en voedde het.
En toen het kind opgegroeid was, bracht zij het terug naar de dochter van Farao. Deze nam hem als haar eigen zoon aan. Zij noemde hem Mozes, want zo zei ze, `ik heb hem uit het water getrokken.'
Toen Mozes opgegroeid was ging hij eens naar zijn broeders en was getuige van hun dwangarbeid. Hij zag hoe een Egyptenaar een Hebreeƫr neersloeg, een van zijn broeders.