Sebastianus Kard. Baggio - 29 juni 1975
'Wegens haar verhevener voorrang moet elke Kerk overeenstemmen met de Romeinse Kerk, welke Petrus en Paulus in het Evangelie hebben onderwezen en door hun bloed geheiligd: want het heeft God behaagd te Rome de zetel te plaatsen van de eerste van de apostelen, die om zo te zeggen het blijvend beginsel en zichtbare fundament is van de eenheid van zowel de bisschoppen als de gelovigen, aan wie Hij immers de sleutels van het koninkrijk der hemelen had toevertrouwd, zodat als het ware een verblijfplaats werd gevormd op de weg welke het volk van God dat onderweg is in hoop voert naar het eindpunt, het hemelse vaderland'. H. IreneĆ¼s van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 3, 2;PG 7, 848
Daarna is de hechtheid van Petrus ook op zijn opvolgers overgegaan, evenals zijn leerstoel. 'Deze neemt het voorzitterschap over heel de liefdesgemeenschap waar, beschermt de rechtmatige verscheidenheid en zorgt er tevens voor, dat het bijzondere de eenheid niet zou schaden, maar veeleer bevorderen'. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 2
Maar de Paus moet, daar hij niet alleen 'als herder van de gelovigen ertoe is gezonden om het gemeenschappelijk welzijn van heel de Kerk', maar ook 'het bijzonder welzijn van alle afzonderlijke kerken te behartigen', op passende wijze aanwezig zijn in de verschillende delen van de wereld en op de hoogte van de toestand en bijkomende omstandigheden van iedere Kerk.
Ook al hebben de ontwikkelingen van onze tijd de bisschop van Rome geschikte hulpmiddelen verschaft welke hem in staat stellen ook zelf naar verre continenten te gaan om de zonen en broeders te bezoeken, toch moet ook nu nog het grootste belang worden toegekend aan die werkwijzen waardoor in de loop van de eeuwen de kerkelijke gemeenschap als het ware op haar hoogtepunt wordt gevierd.
Tot dit doel zijn inderdaad die wijzen van veelvuldige betrekkingen tussen de Paus van Rome en de bisschoppen en de hun toevertrouwde gelovigen het meest van nut welke niet alleen door briefwisseling, maar vooral door de komst van de gewijde bisschoppen ad limina apostolorum worden verkregen.
Het is immers duidelijk, dat er aan die beweging die vanuit het middelpunt naar de omtrek gaat en op een bepaalde manier alle afzonderlijke kerken, ja zelfs alle afzonderlijke herders en gelovigen bereikt in de Kerk een andere beweging moet beantwoorden die naar het centrum en als het ware naar het hart van de Kerk gaat.
Verder is het gunstig gebleken om wat reeds vroeger 'met volle recht en door ingeving van de Heilige Geest' is bepaald en vervolgens is aangepast, dat namelijk alle bisschoppen afzonderlijk op vastgestelde tijden de stad bezoeken om de gedenktekenen van de apostelen te vereren en de Paus verslag uit te brengen over de toestand van de hun toevertrouwde bisdommen, op een andere wijze te ordenen, zodat de verdeling van de naties over de afzonderlijke jaren van de periode van vijf jaar in Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917) vastgesteld beter zou worden geregeld.
Daar immers in vele gebieden van de wereld intussen zeer vele nieuwe bisdommen zijn opgericht en het aantal gewijde herders is gegroeid en zich overal met de dag gemakkelijkere en talrijkere verbindingen ontwikkelen, gebeurt het, dat in sommige jaren de bisschoppen bijna in massa ad limina komen, zozeer dat een afzonderlijk onderhoud van hen met de Paus zeer moeilijk, meermalen zelfs nauwelijks mogelijk wordt. Daarom verklaart deze Heilige Congregatie voor de Bisschoppen, na overleg met de Heilige Congregatie voor de evangelisatie van de volkeren en de Heilige Congregatie voor de Oosterse Kerken, in opdracht van de Paus het volgende: