BIJ DE AFSLUITING VAN DE EERSTE BISSCHOPPENSYNODEHoogfeest van Christus, Koning van het heelal
(Soort document: H. Paus Paulus VI - Homilie)
H. Paus Paulus VI -
29 oktober 1967
BIJ DE AFSLUITING VAN DE EERSTE BISSCHOPPENSYNODE
Hoogfeest van Christus, Koning van het heelal
Thans richten wij het woord in het bijzonder tot u, eerbiedwaardige en veelgeliefde broeders, die aan de bisschoppensynode hebt deelgenomen. Graag wijzen wij erop, hoe suggestief, hoe veelbetekenend het is, dat uw doorluchtige vergadering juist op de dag wordt besloten, waarop de liturgie van de Romeinse Kerk het feest van Christus Koning viert. Het lijkt ons dus passend, dat wij allen, voordat u naar uw zetels terugkeert, eenstemmig en één van hart dit feest vieren, dat ons zo'n aantrekkelijk schouwspel van licht, genade en grootheid voor ogen stelt: namelijk de Christus, schitterend in de gloed van zijn godheid, zoals Hij door de apostel Paulus is beschreven: het Beeld van de onzichtbare God, de Eerstgeborene van heel de schepping. Want in Hem is alles geschapen in de hemelen en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare ... Hij is ook het Hoofd van het Lichaam, dat de Kerk is. Hij is de Oorsprong, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in alles de eerste zou zijn (Kol. 1, 15-16.18).

Dit feest, dat onmiddellijk aan dat van Allerheiligen vooraf gaat, spreekt de lof van Christus en laat zijn betrekkingen zien met de Kerk die Hij heeft gesticht. Laten deze twee leerstellige thema's van het feest van vandaag ons daarom het onderwerp bieden van de woorden van bemoediging en troost die wij op dit uur van afscheid tot u willen richten.
Vooreerst moeten wij geest en hart op de koninklijke waardigheid van Christus richten; daardoor zullen wij ons zicht op de goddelijke dingen kunnen bekrachtigen en in een wijder en zekerder perspectief kunnen plaatsen en onszelf bij ons handelen tot een steeds brandender liefde weten te brengen. Christus is immers de zoon van David die door de Heilige Schrift is aangekondigd, wiens komst de patriarchen en profeten hebben verwacht en van wie zelfs zijn vervolgers onbewust getuigenis hebben afgelegd, door op het kruis - toen nog een teken van schande, later een teken van heerlijkheid - het opschrift te plaatsen: Jezus, de Nazareeër, de koning van de Joden (
Joh. 19, 19).
Zoals Petrus, de prins van de apostelen, op Pinksteren heeft gezegd, heeft God Hem en Heer en Christus gemaakt, die Jezus (Hand. 2, 36). Want in Hem is de menselijke natuur op hypostatische wijze met de goddelijke verenigd; waarlijk God en waarlijk mens, is Hij zo de mens geworden Zoon van God. En omdat Hij door zijn lijden en dood de Verlosser van de mensen is geworden, komen het gezag en de macht die Hij als God over heel de geschapen wereld bezit zowel krachtens zijn geboorte als krachtens zijn werkzaamheid ook aan zijn mensheid toe. Van Hem staat immers bij de heilige Paulus geschreven: Hem heeft Hij (de Vader) bestemd om Heer te zijn van al wat bestaat, door wie Hij ook het heelal heeft gemaakt. Deze is de afstraling van Gods heerlijkheid en het evenbeeld van zijn wezen. Hij houdt alles in stand door zijn machtig woord. En na de reiniging der zonden te hebben voltrokken, heeft Hij zich neergezet ter rechterzijde van Gods majesteit in den hoge, zoveel groter dan de engelen als Hij hen overtreft in de waardigheid die zijn deel is geworden (Hebr. 1, 2-4). Op dit universeel primaat steunt het beginsel, dat Hij de enige Bewerker is van eenheid en bestuur, van liefde en heil, waarin Hij tegelijkertijd zijn Kerk volgens het plan van zijn voorzienigheid laat delen. Voorzeker, het geheim van onze godsdienst is zonder twijfel verheven: Hij is geopenbaard in het vlees, gerechtvaardigd in de Geest, verschenen aan de engelen, verkondigd onder de volkeren, geloofd in de wereld en opgenomen in heerlijkheid (1 Tim. 3, 16).

Daar ligt de grondslag van de betrekkingen die tussen Christus' koninklijke macht en zijn Kerk bestaan. Want Jezus heerst zeker over zijn Kerk, maar nog niet over de wereld. De oude profetie van David, waarnaar Christus zelf en de prediking 'van de apostolische tijd uitdrukkelijk hebben verwezen
Vgl. Mt. 22, 44
Vgl. Hand. 2, 34-36
, beloofde Hem de heerschappij over alle volkeren, die Hij echter nog niet heeft verkregen. Er staat immers geschreven: Zet u aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden als een voetbank voor uw voeten leg (
Ps. 109, 1). In werkelijkheid tracht de macht van de duisternis de uitbreiding van het rijk van Christus tegen te gaan; dit rijk richt zich echter op niets anders dan de ziel van de mensen, getuige Christus' woord: Mijn koningschap is niet van deze wereld (
Joh. 18, 36). Dit is een rijk van waarheid en leven; een rijk van heiligheid en genade; een rijk van rechtvaardigheid, liefde en vrede (prefatie van de mis); dit rijk zoekt de zielen enkel en alleen om in hen het woord van God te zaaien als in een vruchtbare akker; het zoekt de mensen die wijd en zijd zijn verstrooid, om hen in één enkele familie te verenigen.
Vgl. Joh. 11, 52
Thans wordt de koninklijke, profetische en priesterlijke macht van Jezus Christus te midden van de mensen vertegenwoordigd door de katholieke Kerk, die de zending heeft ontvangen om het koninkrijk van God en van Christus te verkondigen en bij alle volkeren te vestigen; en van dat rijk is zij op aarde de kiem en de aanvang
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 5. Maar hoewel de Kerk gezag bezit - daarin ligt haar unieke relatie tot haar goddelijke Stichter - en hoewel zij Christus bij zich heeft, omdat Hij immers in haar leeft door de genade en door het woord van heil en in haar voortdurend zijn offer vernieuwt door het Sacrament van de Eucharistie - en daarin ligt haar mystieke relatie tot Christus -, toch mag zij niet als koningin worden beschouwd, als wij dit woord in tijdelijke zin opvatten; want zij zet onder de mensen het geheim voort van de nederigheid van Christus, die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen (
Mt. 20, 28). Evenals Christus, haar voorbeeld en heiligmaker, stelt de Kerk zich bovendien ten doel om de mensen te dienen en hen met pastorale methoden tot het heil te leiden, door in hun geest het zaad van het leven te brengen. Dit wordt duidelijk aangegeven in de constitutie
2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) van het Tweede Vaticaans Concilie.
Op ons, herders van de Kerk, rust daarom de zware taak om persoonlijk de verantwoordelijkheid te dragen die de Kerk jegens de mensen draagt. Wilt, nu u naar uw zetels terugkeert, eerbiedwaardige broeders, eraan denken, dat u bent gezonden om het rijk van Christus te verkondigen en dat u bent gezonden door Hem die eertijds uitzond met de woorden: Verkondigt op uw tocht: het Koninkrijk der hemelen is nabij (
Mt. 10, 7); dat rijk namelijk dat, ook al is het thans op deze aarde nog niet geheel vervuld, toch eenmaal in volheid het rijk van God zal zijn.
Overdenkt dit bij uzelf, eerbiedwaardige broeders, u die bent gezonden in Christus' naam, ja veeleer nog door Christus zelf, die heeft gezegd: Zie, ik zend u (
Mt. 10, 16). Maar denkt u er ook aan, dat u de herders bent van de Kerk, waarvoor wij onze krachten, onze dienstbaarheid, onze zorg, onze arbeid, onze offers, ja zo nodig ons leven moeten inzetten. De synode die wij hebben gehouden, had immers geen ander doel dan het welzijn van de Kerk; laat elk van ons er zich daarom, zoals de heilige Paulus, toe verbinden: voor Christus' bruid wil ik alles uitgeven en mijzelf daarbij (
2 Kor. 12, 15).
Staat u ons tenslotte toe om vóór ons afscheid met elk van u de vredeskus te wisselen, als onderpand van de liefde, als teken van de eenheid en als getuigenis van de broederschap, voor God en voor de mensen. Bovendien willen wij u een borstkruis ten geschenke geven, dat u ongetwijfeld zal herinneren aan de dagen die u bij ons hebt doorgebracht en dat voor u het symbool zal zijn van de voortdurende band waardoor u en wij met elkaar zijn verbonden.
© 1967, Katholiek Archief jrg 22, nr 50 p 1239-1241