Paus Franciscus - 24 mei 2015
Met aandrang zeggen dat het menselijk wezen beeld van God is, zou ons niet moeten doen vergeten dat ieder schepsel een functie heeft en geen enkel overbodig is. Heel het materiële heelal is een taal van de liefde van God, van zijn mateloze genegenheid voor ons. Bodem, water, bergen, alles is liefkozing van God. De geschiedenis van de eigen vriendschap met God ontwikkelt zich altijd in een geografische ruimte die een zeer persoonlijke betekenis krijgt, en ieder van ons bewaart in zijn geheugen plaatsen waarvan de herinnering hem heel goed doet. Wie tussen de bergen is opgegroeid of als kind naast een beekje zat om te drinken, of wie op een plein van zijn wijk speelde, voelt zich, wanneer hij naar die plaatsen terugkeert, geroepen zijn eigen identiteit terug te krijgen.
God heeft een schitterend boek geschreven “waarvan de letters de menigte schepsels zijn die in het heelal aanwezig zijn”. H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, Psalm 18 A - God schiep de glans van de zon (30 jan 2002), 6 De bisschoppen van Canada hebben goed tot uitdrukking gebracht dat geen enkel schepsel buiten deze manifestatie van God valt: “Van de meest weidse panorama’s tot de zwakste vormen van leven is de natuur een voortdurende bron van verwondering en eerbied. Zij is bovendien een voortdurende openbaring van het goddelijke”. Canada, Pastorale brief van de Commissie Maatschappelijke Aangelegenheden, You Love All That Exists...All Things Are Yours, God, Lover of Life (4 okt 2003). 1 De bisschoppen van Japan hebben van hun kant iets heel suggestiefs gezegd: “Ieder schepsel gewaar worden dat de lofzang van zijn bestaan zingt, is leven met vreugde in de liefde van God en de hoop”. Japan, Reverence for Life. A Messagge for the Twenty-First Century (1 jan 2001). 89 Deze beschouwing van de schepping maakt het ons mogelijk door ieder ding een onderricht te ontdekken dat God ons wil meedelen, omdat “voor een gelovige het kijken naar de schepping ook het luisteren naar een boodschap, het horen van een paradoxale en stille stem is”. H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, De heerlijkheid van de Drie-eenheid in de schepping (26 jan 2000), 5 Wij kunnen zeggen dat “er naast de eigenlijke openbaring, die vervat is in de Heilige Schrift, dus een goddelijke manifestatie is in het schitteren van de zon en het vallen van de nacht”. H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, Luisteren naar het Woord en de Geest in de kosmische openbaring (2 aug 2000), 3 Wanneer het menselijk wezen aandacht schenkt aan deze manifestatie, leert het zichzelf in relatie met de andere schepsels te erkennen: “Ik druk mijzelf uit, wanneer ik de wereld uitdruk; ik onderzoek mijn sacraliteit, wanneer ik die van de wereld ontcijfer”. Paul Ricoeur, Philosophie de la volonté.2. Finitude et Culpabilité, (1 jan 2009). 216
Het geheel van het heelal laat met zijn vele relaties het best de onuitputtelijke rijkdom van God zien. De heilige Thomas van Aquino heeft op een wijze manier onderstreept dat veelheid en verscheidenheid voortkomen “uit de bedoeling van de eerste agens”, Die heeft gewild dat “wat aan ieder ding ontbreekt, door de andere dingen wordt aangevuld om de goddelijke goedheid te vertegenwoordigen” H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 47, art. 1, omdat “zijn goedheid niet voldoende door één schepsel kan worden vertegenwoordigd”. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 47, art. 1 Daarom moeten wij de verscheidenheid van de dingen in hun vele relaties aanvaarden. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 47, art. 2, ad. 1 H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 47, art. 3 Men begrijpt dan ook beter het belang en de betekenis van ieder schepsel, als men het beschouwt in het geheel van Gods plan. De Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) leert het volgende: “De onderlinge afhankelijkheid van de schepselen is door God gewild. De zon en de maan, de ceder en het bloempje, de adelaar en de mus: het schouwspel van hun oneindige verscheidenheid en ongelijkheid betekent dat geen enkele schepsel aan zichzelf genoeg heeft. Zij bestaan slechts in onderlinge afhankelijkheid om elkaar wederzijds aan te vullen, ten dienste van elkaar”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 340
Wanneer men zich de weerspiegeling van God in alles wat bestaat, realiseert, bespeurt het hart het verlangen de Heer te prijzen om al zijn schepselen en Hem samen met Hem te aanbidden, zoals zichtbaar wordt in het zeer mooie lied van de heilige Franciscus van Assisi:
“Wees geprezen, mijn Heer, met al uw schepselen vooral zuster zon N.v.d.v.: In het Italiaans is de zon ('frate sole') mannelijk en de maan ('sora luna'), die de dag is, en door wie Gij ons verlicht. En zij is schoon en stralend met grote glans: van U, Allerhoogste, is zij het zinnebeeld...
Wees geprezen, mijn Heer, om broeder maan en de sterren, aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.
Wees geprezen, mijn Heer, om broeder wind en om de lucht en de wolken en het kalme weer en ieder jaargetijde, waardoor Gij uw schepselen ondersteuning geeft.
Wees geprezen, mijn Heer, om zuster water, die zeer nuttig en nederig en kostbaar en zuiver is.
Wees geprezen, mijn Heer, om broeder vuur, waardoor Gij de nacht verlicht: en hij is mooi en vrolijk en krachtig en sterk”. H. Franciscus van Assisi, Boek, Zonnelied, Cantico delle creature - Cantico di frate sole (1 jan 1224). Fonti Francescane 340
De bisschoppen van Brazilië hebben benadrukt dat, behalve dat heel de natuur een manifestatie van God is, zij de plaats is van zijn tegenwoordigheid. In ieder schepsel woont zijn levendmakende Geest, die ons oproept tot een relatie met Hem. Vgl. Brazilië, A Igreja e a questâo ecológica (1 jan 1992). 53-54 De ontdekking van deze tegenwoordigheid stimuleert in ons de ontwikkeling van de “ecologische deugden”. Brazilië, A Igreja e a questâo ecológica (1 jan 1992). 61 Maar wanneer wij dit zeggen, laten wij dan niet vergeten dat er ook een oneindige afstand bestaat, dat de dingen van deze wereld niet de volheid van God bezitten. Anders zouden wij de schepselen ook geen goed kunnen doen, omdat wij hun eigen en authentieke plaats niet zouden erkennen en uiteindelijk onrechtmatig van hen zouden eisen wat zij in hun kleinheid ons niet kunnen geven.