Paus Franciscus - 24 mei 2015
LAUDATO SI' 'Wees geprezen' - over de zorg voor het gemeenschappelijke huis |
|||
► | Het evangelie van de Schepping (62-100) | ||
► | Het mysterie van het heelal (76-83) |
Voor de joods-christelijke traditie is “schepping” zeggen meer dan natuur zeggen, omdat het te maken heeft met Gods plan van liefde, waarin ieder schepsel een waarde en een betekenis heeft. Natuur wordt vaak verstaan als een systeem dat men analyseert, begrijpt en beheert, maar schepping kan ook alleen worden begrepen als een geschenk dat voortkomt uit de geopende hand van de Vader van allen, als een werkelijkheid die wordt verlicht door de liefde die ons samenroept tot een universele gemeenschap.
“Het woord van de Heer heeft de hemel gemaakt” (Ps. 33, 6). Zo worden wij erop gewezen dat de wereld voortkomt uit een besluit, niet uit chaos of toevalligheid en dit geeft haar nog meer luister. Er is een vrije keuze die tot uitdrukking komt in het scheppende woord. Het heelal is niet ontstaan als het resultaat van een willekeurige almacht, van krachtsvertoon of verlangen naar zelfbevestiging. De schepping behoort tot de orde van de liefde. Gods liefde is de fundamentele reden van heel de schepping: “Want alles wat bestaat hebt Gij lief en Gij verafschuwt niets van wat Gij gemaakt hebt; ja, als Gij iets gehaat hadt, zoudt Gij het niet geschapen hebben” (Wijsh. 11, 24). Zo is ieder schepsel onderwerp van de tederheid van de Vader, die het een plaats in de wereld toewijst. Zelfs het vluchtige leven van het meest onbelangrijke wezen is onderwerp van zijn liefde en in die weinige seconden van zijn bestaan omgeeft Hij het met zijn genegenheid. De heilige Basilius de Grote zei dat de Schepper ook “goedheid zonder berekening” is H. Basilius van Caesarea, Hom. in Hexaemeron. 1, 2, 10: PG 29, 9 en Dante Alighieri sprak van de “liefde die de zon en de andere sterren beweegt”. Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie, Divina Commedia (1 jan 1321). Canto XXXIII, 145 Daarom stijgt men van de geschapen werken op “tot zijn liefdevolle barmhartigheid”. Paus Benedictus XVI, Audiëntie, Psalm 136, 1-9: Zijn barmhartigheid duurt eeuwig (9 nov 2005), 3
Tegelijkertijd heeft het joods-christelijke denken de natuur ontmythologiseerd. Zonder op te houden haar te bewonderen om haar schittering en onmetelijkheid heeft het niet meer een goddelijk karakter daaraan toegeschreven. Zo wordt nog eens onze verplichting ten opzichte ervan verder onderstreept. Een terugkeer naar de natuur mag niet ten koste gaan van de vrijheid en verantwoordelijkheid van het menselijk wezen, dat een deel is van de wereld met de opdracht de eigen capaciteiten te gebruiken om haar te beschermen en de mogelijkheden ervan te ontwikkelen. Als wij de waarde en de broosheid van de natuur en tegelijkertijd de capaciteiten die de Schepper ons heeft gegeven, erkennen, stelt het ons in staat vandaag een einde te maken aan de moderne mythe van de onbegrensde materiële vooruitgang. Een broze wereld met een menselijk wezen, waaraan God de zorg ervoor toevertrouwt, doet een beroep op onze intelligentie om te erkennen hoe wij onze macht zouden moeten sturen, uitoefenen en beperken.
In dit heelal, dat bestaat uit open systemen die met elkaar in verbinding treden, kunnen wij ontelbare vormen van relatie en deelname ontdekken. Dit brengt ons ook ertoe aan het geheel te denken als openstaand voor de transcendentie van God, waarbinnen het zich ontwikkelt. Het geloof maakt het ons mogelijk de betekenis en de mysterieuze schoonheid te interpreteren van wat er gebeurt. De menselijke vrijheid kan haar intelligente bijdrage leveren aan een positieve evolutie, maar kan ook nieuwe kwaden toevoegen, nieuwe oorzaken van lijden en ogenblikken van ware achteruitgang. Dit veroorzaakt een opwindende en dramatische geschiedenis van de mens, die in staat is te veranderen in een bloei van bevrijding, groei, redding en liefde, of in een traject van verval en wederzijdse verwoesting. Daarom tracht het handelen van de Kerk niet alleen aan de plicht te herinneren te zorgen voor de natuur, maar tegelijkertijd “moet zij vooral de mens beschermen tegen de vernietiging van zichzelf”. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de integrale ontwikkeling van de mens in liefde en waarheid, Caritas in Veritate (29 juni 2009), 51
Desondanks is God, die met ons wil handelen en op onze samenwerking wil rekenen, ook in staat iets goeds te halen uit het kwaad dat wij doen, omdat “de Heilige Geest een oneindige vindingrijkheid heeft, eigen aan de goddelijke geest, die ervoor kan zorgen ook de knopen van de meest ingewikkelde en ondoordringbare menselijke aangelegenheden te ontwarren”. H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, De Heilige Geest: licht van de ziel (24 apr 1991), 6 Op de een of andere wijze heeft Hij zichzelf willen beperken tot de schepping van een wereld die ontwikkeling nodig heeft en waar veel dingen die wij als kwaden, gevaren of bronnen van lijden beschouwen, in werkelijkheid deel uitmaken van de geboorteweeën, die ons ertoe aanzetten samen te werken met de Schepper. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 310. De Catechismus leert dat God een wereld heeft willen scheppen die op weg is naar haar laatste volmaaktheid en dat dit de tegenwoordigheid inhoudt van onvolmaaktheid en fysiek kwaad. Hij is aanwezig in het diepste binnenste van ieder ding, zonder de autonomie van zijn schepsel te bepalen, en ook dit veroorzaakt de legitieme autonomie van de aardse werkelijkheden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 36 Deze goddelijke aanwezigheid, die het voortbestaan en de ontwikkeling van ieder wezen waarborgt, “is de voortzetting van het scheppend handelen”. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 104, art. 1, ad 4 De Geest van God heeft het heelal vervuld met potenties die het mogelijk maken dat er uit de schoot zelf van de dingen steeds iets nieuws kan ontspruiten. “De natuur is niets anders dan de ratio van een bepaalde kunst, vooral de goddelijke kunst, die staat geschreven in de dingen, waardoor de dingen zelf bewegen naar een bepaald doel toe. Alsof de meesterbouwer van schepen het hout het zou kunnen toestaan vanzelf te bewegen om de vorm van het schip aan te nemen”. H. Thomas van Aquino, In octo libros Physicorum Aristotelis expositio. lib. II, lectio 14
Ook al veronderstelt de mens processen van evolutie, toch brengt het menselijk wezen een nieuwheid met zich mee die niet geheel is te verklaren uit de evolutie van andere open systemen. Ieder van ons beschikt op zich over een persoonlijke identiteit, die in staat is in dialoog te treden met de ander en met God zelf. Vermogen tot reflectie, redeneren, creativiteit, interpretatie, artistieke uitwerking en andere nieuwe vaardigheden laten een uitzonderlijkheid zien die boven het fysieke en biologische niveau uit gaat. De kwalitatieve nieuwheid die het ontstaan van een persoonlijk wezen binnen de materiële schepping inhoudt, veronderstelt een direct handelen van God, een bijzondere roeping tot leven en tot een relatie van een Jij tot een ander jij. Uitgaande van de Bijbelteksten beschouwen wij de persoon als een subject dat nooit tot de categorie van een object kan worden gereduceerd.
Het zou echter ook verkeerd zijn te denken dat de andere levende wezens beschouwd moeten worden als pure objecten die onderworpen zijn aan de willekeurige heerschappij van het menselijk wezen. Wanneer de natuur alleen maar wordt gezien als een object van profijt en belang, dan brengt dat ook ernstige gevolgen voor de maatschappij met zich mee. De opvatting die de willekeur van de sterkste ondersteunt, heeft een geweldige ongelijkheid, ongerechtigheid en geweld voor het grootste gedeelte van de mensheid bevorderd, omdat de hulpbronnen het eigendom worden van wie het eerste komt of van wie de macht heeft: de winnaar krijgt alles. Het ideaal van harmonie, gerechtigheid, broederschap en vrede dat Jezus voorhoudt, staat lijnrecht tegenover dit model en Hij bracht dit zo tot uitdrukking, toen Hij verwees naar de machten van zijn tijd: “De heersers der volkeren regeren hen met ijzeren vuist en de groten maken misbruik van hun macht over hen. Dit mag bij u niet het geval zijn; wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn” (Mt. 20, 25-26).
Het einddoel van de gang van het heelal ligt in de volheid van God, die reeds door Christus is bereikt, spil van de universele rijping. In dit perspectief dient men de bijdrage van p. Teilhard de Chardin te zien. Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tijdens een bezoek aan een chemisch-farmaceutische fabriek (24 feb 1966) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Aan Pater George V. Coyne, S.J., directeur van de Pauselijke Sterrenwacht (1 juni 1988) Vgl. Paus Benedictus XVI, Homilie, Vespers in de kathedraal van Aosta - tijdens vakantieperiode in het Aostadal, Almachtige, barmhartige God (24 juli 2009) Zo voegen wij nog een argument toe om elke despotische en onverantwoorde overheersing van de andere schepsels door het menselijk wezen af te wijzen. Het uiteindelijke doel van de andere schepsels zijn niet wij. Integendeel, alle gaan samen met ons en door ons verder naar het gemeenschappelijke doel dat God is, in een transcendente volheid waar de verrezen Christus alles omarmt en verlicht. Het menselijke wezen, dat begiftigd is met intelligentie en liefde en wordt aangetrokken door de volheid van Christus, is immers geroepen alle schepsels terug te brengen naar hun Schepper.