H. Paus Paulus VI - 12 januari 1972
Maar hiermee is het menselijk drama niet ten einde. Hier begint, integendeel, een hunkering die uitzichtloos zou kunnen zijn. Om deze hunkering te kunnen stillen, heeft men op zich niet genoeg aan de godsdienstigheid, dat wil zeggen, aan de houding en de bereidheid van de mens om God te verwerven. De godsdienstigheid is een kreet tot de mysterieuze onmetelijke ruimten van het Zijn, maar hij heeft geen zekerheid, dat hij een antwoord zal krijgen in evenredigheid aan de reikwijdte van zijn verlangens. Hij heeft, integendeel, niet genoeg aan dat weinige of liever dat vele dat hij, als natuurlijke bron van kennis, te weten kan komen over het goddelijke (zoals het bestaan van God Vgl. Le Pappe de Trévern, Thesen, door Louis-Eugène Bautain, in opdracht van zijn Bisschop, ondertekend, De fide et ratione (8 sept 1840), 5-6 Vgl. Z. Paus Pius IX, Brief, Aan de aartsbisschop van München-Freising over het afwijzen van de leer van Jakob Frohschammers, Gravissimas Inter (11 dec 1862), 7 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over sommige valse meningen die de grondslagen van de Katholieke leer dreigen te ondermijnen, Humani Generis (12 aug 1950), 2). De handen tot God opheffen, is de mens niet genoeg, hij wil Hem bereiken, Hem ontmoeten, met Hem een wederzijdse, waarlijk religieuze betrekking aangaan ... Kan hij dat ook? Hier doemt een verwarrend schouwspel op voor ons oog: dat van de godsdiensten; van de godsdiensten die de mens heeft uitgedacht; soms werkelijk stoutmoedige, nobele pogingen, soms en in groter aantal een ijdel pogen, fantastisch, bijgelovig, duivels zelfs; we staan voor het probleem, wat te denken van het feit, dat er in de wereld en de wereldgeschiedenis vele, talloze godsdiensten bestaan. Hoe moet ons oordeel luiden?
Hieromtrent geeft het concilie ons lichtende lessen. De mensheid is één; één zal de waarheid moeten zijn, dat wil zeggen, de godsdienst, die de mensheid in een authentieke betrekking met God brengt. Maar het feit valt niet te ontkennen: er zijn talloze godsdiensten. 'De mensen', zegt het concilie, 'verwachten van de verschillende godsdiensten een antwoord op de verborgen raadselen van het mens-zijn, die evenals vroeger ook thans de harten van de mensen diep beroeren ... De katholieke Kerk verwerpt niets van wat in deze godsdiensten waar en heilig is .. .' 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 1-2 We weten, hoe we ons moeten gedragen. Maar dit gebeurt: dat, terwijl er in onze dagen een toenemende culturele belangstelling groeit voor de verschillende godsdiensten - men zie de zwaarlijvige encyclopedieën die er de laatste tijd over zijn gepubliceerd (in Italië bijvoorbeeld die van pater Pietro Tacchi Venturi en die welke aan het verschijnen is, onder leiding van Alfonso Di Nola en gecoördineerd door Mario Gozzini) -, tegelijk het godsdienstig agnosticisme toeneemt, dat wil zeggen, de twijfel, ja de onverschilligheid en de ontkenning tegenover de objectieve inhoud van iedere godsdienst, de onze niet uitgesloten. In het beste geval zien we onder onze ogen zich het avontuur van Paulus te Athene herhalen, geciteerd als een zeer bekwame inleiding, bij zijn toespraak op de Areopaag: 'Mannen van Athene - zegt hij - ik zie aan alles hoeveel ontzag gij hebt voor hogere wezens. Want toen ik rondliep en bekeek wat gij zoal vereert, ontdekte ik zelfs een altaar met het opschrift: Aan een onbekende god. Welnu, wat gij vereert zonder het te kennen, dat kom ik u verkondigen' (Hand. 17, 22-23).