28 oktober 1967
De synodale commissie heeft rekening gehouden met de interventies van de vaders betreffende het document van de Congregatie voor de Geloofsleer en het rapport van kardinaal Browne. In de korte tijdsruimte waarover de commissie beschikte en volgens de schikking van de kardinaal-voorzitters over de taak van deze commissie, heeft zij gewerkt aan een getrouwe synthese van de verklaringen van de vaders in de aula van de synode. De commissie merkte op de eerste plaats op, dat de vaders speciaal gesproken hadden over de moeilijkheden die betrekking hadden op de zuiverheid zelf van het geloof van de Kerk en over haar wijze van voorstellen in de tegenwoordige omstandigheden, weinig sprekers hebben uitdrukkelijk het probleem van het atheïsme behandeld, hoewel allen zich bewust waren van een zekere atheïstische mentaliteit en van haar invloed op de hedendaagse wereld'. Terwijl wij de meer gedetailleerde opmerkingen terzijde laten, willen wij in dit rapport aan de vaders van de synode de volgende drie punten voorleggen. Op de eerste plaats wordt in het kort samengevat, wat de vaders van de synode hebben gezegd over de moeilijkheden die tegenwoordig bij het godsvolk bestaan over het bewaren en de juiste verklaring van de zuiverheid van de geloofsleer. Op de tweede plaats worden de princiepen voorgesteld die in genoemde crisis allereerst de handelwijze van de herders van de Kerk en ook die van de theologen moeten leiden. Op de derde plaats zullen wij de wensen formuleren waarvan wij als vertolkers van de mening van de vaders denken, dat zij het meest geschikt zijn om de huidige moeilijkheden te overwinnen.