Paus Franciscus - 24 november 2013
In alle gedoopten, van de eerste tot de laatste, is de heiligende kracht van de Geest, die tot evangeliseren aanzet, werkzaam. Het Volk van God is heilig op grond van deze zalving, die het onfeilbaar “in credendo” maakt. Dit betekent dat het, wanneer het gelooft, niet dwaalt, ook als het de woorden niet vindt om zijn geloof uit te drukken. De Geest leidt het in de waarheid en voert het naar het heil. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12 Als deel van zijn mysterie van liefde voor de mensheid begiftigt God het geheel van de gelovigen met een instinct van het geloof - de sensus fidei -, die hen helpt te onderscheiden wat werkelijk van God komt. De tegenwoordigheid van de Geest verleent de Christenen een zekere verwantschap met de goddelijke werkelijkheden en een wijsheid die het hun mogelijk maakt deze intuïtief te begrijpen, hoewel zij niet beschikken over de geschikte instrumenten om ze precies tot uitdrukking te brengen.
Krachtens het ontvangen doopsel is ieder lid van het Volk van God missionaire leerling geworden Vgl. Mt. 28, 19 . Iedere gedoopte, wat zijn functie in de Kerk en het niveau van de vorming in zijn geloof ook is, is een actief subject van evangelisatie en het zou niet juist zijn te denken aan een evangelisatieschema dat door gekwalificeerde personen wordt verwezenlijkt, waarbij de rest van het gelovige volk alleen maar passief van hun activiteit zou moeten profiteren. De nieuwe evangelisatie moet een nieuwe belangrijke hoofdrol van ieder van de gedoopten inhouden. Deze overtuiging verandert in een directe oproep aan iedere Christen dat niemand afziet van zijn eigen inzet voor de evangelisatie aangezien iemand, als hij werkelijk de liefde van God, die hem redt, ervaren heeft, niet veel voorbereidingstijd nodig heeft om deze te gaan verkondigen, niet kan wachten, totdat hem veel lessen of langdurige instructies worden gegeven. Iedere Christen is missionair in de mate waarin hij Gods liefde in Jezus Christus heeft ontmoet; laten wij niet meer zeggen dat wij “leerlingen” en “missionarissen” zijn, maar dat wij altijd “missionaire leerlingen” zijn. Als wij niet overtuigd zijn, laten wij dan naar de eerste leerlingen kijken, die onmiddellijk na de blik van Jezus te hebben leren kennen Hem vol vreugde gingen verkondigen: “Wij hebben de Messias gevonden” (Joh. 1, 41). Onmiddellijk nadat de Samaritaanse haar dialoog met Jezus had beëindigd, werd zij missionaris en veel Samaritanen geloofden in Jezus “om het woord van de vrouw” (Joh. 4, 39). Ook de heilige Paulus “begon terstond” na zijn ontmoeting met Jezus Christus “... Jezus te prediken en zei: ‘Deze is de Zoon Gods” (Hand. 9, 20). En waar wachten wij op?
Zeker, wij zijn allen geroepen te groeien als verkondigers van het evangelie. Tegelijkertijd zetten wij ons in voor een betere vorming, een verdieping van onze liefde en een helderder getuigenis van het evangelie. In deze zin moeten wij allen ons voortdurend door de ander laten evangeliseren; dit betekent echter niet dat wij moeten afzien van de evangeliserende zending, maar veeleer de wijze van het meedelen van Christus moeten zoeken die beantwoordt aan de situatie waarin wij ons bevinden. In ieder geval zijn wij allen geroepen de ander een uitdrukkelijk getuigenis van de heilzame liefde van de Heer te bieden, die ons boven onze onvolmaaktheden uit ons zijn nabijheid aanbiedt, zijn Woord, zijn kracht, en ons leven zin geeft. Jouw hart weet dat het leven niet hetzelfde is zonder Hem, dus wat jij hebt ontdekt, wat je helpt te leven en hoop geeft, dat is wat je de ander moet meedelen. Onze onvolmaaktheid moet geen excuus zijn; integendeel, de zending is een voortdurende stimulans om niet te blijven steken in middelmatigheid en te blijven groeien. Het geloofsgetuigenis dat iedere Christen geroepen is te geven, houdt in te zeggen met de heilige Paulus: “Niet dat ik het al bereikt heb. Ik ben nog niet volmaakt! Maar ik streef er vurig naar het te grijpen ... ik storm af op het doel” (Fil. 3, 12-14).