Paus Franciscus - 24 november 2013
In het hart van God is er een bijzondere plaats voor de armen, en wel zozeer dat Hijzelf “arm is geworden” (2 Kor. 8, 9). Heel de weg van onze verlossing wordt getekend door de armen. Dit heil is tot ons gekomen door het “ja” van een nederig meisje uit een afgelegen dorpje aan de rand van een groot rijk. De Heiland is in een stal geboren, tussen de dieren, zoals dat gebeurde bij de kinderen van de armsten; Hij is in de tempel opgedragen met twee duiven, het offer van hen die het zich niet konden veroorloven een lam te betalen Vgl. Lc. 2, 24 Vgl. Lev. 5, 7 ; Hij is opgegroeid in een huis van eenvoudige arbeiders en Hij heeft gewerkt met zijn handen om zijn brood te verdienen. Toen Hij het Rijk begon te verkondigen, volgden Hem menigten misdeelden en zo liet Hij zien wat Hijzelf had gezegd: “De Geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen” (Lc. 4, 18). Hun die gebukt gingen onder verdriet, die onder armoede leden, verzekerde Hij dat God hen in zijn hart droeg: “Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods” (Lc. 6, 20); en met hen vereenzelvigde Hij zich: “Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven” en hiermee leert Hij dat barmhartigheid jegens hen de sleutel is tot de hemel. Vgl. Mt. 25, 35-46