Paus Benedictus XVI - 20 april 2005
(Boodschap uitgesproken na afloop van de Eucharistieviering in de Sixtijnse kapel, op 20 april 2005, daags na zijn verkiezing tot paus)
Eerbiedwaardige broeders Kardinalen,
geliefde broeders en zusters in Christus,
u allen, mannen en vrouwen van goede wil!
Genade en vrede voor u allen in overvloed Vgl. 1 Pt. 1, 2 !
In mijn hart leven op dit moment twee tegenstrijdige gevoelens. Want van de ene kant voel ik me als mens verontrust en niet opgewassen tegen de mij gisteren toevertrouwde grote verantwoordelijkheid als opvolger van Petrus op deze Stoel van Rome, ten overstaan van de universele Kerk. Maar van de andere kant bemerk ik in mij een diepe dankbaarheid jegens God, die - zoals de liturgie ons laat zingen - zijn kudde niet in de steek laat maar door de tijden heen leidt, onder de leiding van herders die Hijzelf heeft aangesteld om de plaats te bekleden van zijn Zoon en de kudde voor te gaan die zij weiden. vgl. Prefatie I van de apostelen
Geliefden, dit gevoel van dankbaarheid voor de gave van Gods barmhartigheid wint het in mijn hart ondanks alles. En ik beschouw dit als een bijzondere genade die mijn voorganger, Johannes Paulus II voor mij heeft verkregen. Het komt mij voor als voel ik zijn sterke hand die de mijne vastpakt; het is alsof ik zijn glimlachende ogen zie en zijn woorden hoor, die op dit bijzondere moment tot mij gericht zijn: "Heb geen angst!"
De dood van Paus Johannes Paulus II en de dagen die daar op volgden, zijn voor de Kerk en voor de hele wereld een buitengewone tijd van genade geweest. Het grote verdriet om zijn heengaan en het gevoel van leegte dat hij bij allen achterliet, werden verzacht door de werkzaamheid van de verrezen Christus zoals die dagenlang gebleken is in die eensgezinde golf van geloof, van liefde en van geestelijke solidariteit, met als hoogtepunt de plechtigheden van zijn begrafenis.
We mogen wel zeggen dat de begrafenisplechtigheden van Johannes Paulus II een werkelijk buitengewone ervaring geweest zijn, waarin op de een of andere manier de kracht van God werd ervaren die doorheen zijn Kerk van alle volkeren één grote familie wil maken door de eenmakende kracht van de Waarheid en de Liefde. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1 In het uur van zijn dood, gelijkvormig geworden aan zijn Meester en Heer, heeft Johannes Paulus II zijn lang en vruchtbaar Pontificaat bekrachtigd, door het christenvolk te bevestigen in het geloof en het rond zich te verzamelen, en door heel de menselijke familie een gevoel van grotere eenheid te geven. Voelen wij ons niet door dit getuigenis gesteund? Merken we niet de bemoediging die uit deze gebeurtenis voortkomt?
Gij zijt de Christus! Gij zijt Petrus! Het is mij alsof ik diezelfde evangelische scène herbeleef; ik, opvolger van Petrus, herhaal huiverend de woorden vol huiver van de visser uit Galilea, en met innerlijke ontroering hoor ik op mijn beurt de krachtgevende belofte van de goddelijke Meester. Is de last van de taak die op mijn zwakke schouders is gelegd groot, ongetwijfeld is de kracht van God mateloos waarop ik mag steunen: "Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen." (Mt. 16, 18). Door mij tot bisschop van Rome te kiezen, heeft de Heer mij als zijn plaatsbekleder gewild, heeft Hij mij als de "rots" gewild waarop allen gerust mogen steunen. Hem vraag ik mij te hulp te komen waar mijn krachten tekort schieten, opdat ik een moedig en trouw herder van zijn kudde kan zijn en volgzaam jegens de inspiratie van de Geest.
Ik sta op het punt om dit bijzondere ambt op me te gaan nemen, het "petrinische" ambt in dienst van de universele Kerk, in nederige overgave aan de handen van de goddelijke Voorzienigheid. Vóór alles hernieuw ik mijn totale en trouwe aanhankelijkheid jegens Christus:
"In Te Domine speravi; non confundar in aeternum" -
Op U Heer heb ik mijn hoop gesteld, nooit zal ik beschaamd staan".
Aan U, eerbiedwaardige broeders, Kardinalen, vraag ik, dankbaar voor het in mij gestelde vertrouwen, dat u mij met uw gebed en met uw constante, actieve en wijze samenwerking wilt ondersteunen. Alle broeders in het bisschopsambt vraag ik met aandrang mij met hun gebed en met hun raad nabij te zijn, opdat ik een ware Dienaar van de dienaren Gods zal zijn. Zoals Petrus en de overige Apostelen krachtens de wil van de Heer één apostelcollege vormden, zo moeten ook de Opvolger van Petrus en de opvolgers van de Apostelen, de Bisschoppen, - het Concilie heeft het met kracht en klem bevestigd Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22 - onderling hecht verbonden zijn. Deze collegiale communio, waarbij de taken en functies van de Paus van Rome en van de Bisschoppen verschillend zijn, is ten dienste van de Kerk en van de eenheid in geloof van alle gelovigen, want daar hangt het voor het grootste deel van af of het werk van de evangelisatie in de hedendaagse wereld efficiënt zal zijn. Over deze zelfde weg, die door mijn eerbiedwaardige voorgangers is bewandeld, wil ook ik gaan, enkel bekommerd om de verkondiging van de levende tegenwoordigheid van Christus aan heel de wereld.
Ook ik wil bij het aanvaarden van de taak die eigen is aan de opvolger van Petrus, getuigen van mijn vastbesloten wil om de uitvoering van het Tweede Vaticaans Concilie voort te zetten, in het voetspoor van mijn voorgangers, en in een trouwe continuïteit jegens de tweeduizendjarige traditie van de Kerk. Juist in dit jaar valt de 40ste verjaardag van de sluiting van de Conciliaire Vergadering (8 december 1965). In de loop der jaren hebben de Documenten van het Concilie hoegenaamd niet aan kracht ingeboet; het onderricht dat daarin vervat ligt, blijkt juist integendeel bijzonder toegesneden op de nieuwe uitdagingen waar de Kerk en de huidige, naar men zegt, "geglobaliseerde" samenleving voor staan.
Niet zonder betekenis begint mijn pontificaat terwijl de Kerk een bijzonder jaar beleeft dat gewijd is aan de Eucharistie. Is in deze door de voorzienigheid geordende gelijktijdigheid niet een aanduiding waar te nemen die kenmerkend zal moeten zijn voor het dienstwerk waartoe ik geroepen ben? De Eucharistie, het hart van het christelijk leven en de bron voor de evangeliserende Kerk, vormt noodzakelijk het middelpunt en de bron van het petrinische ambt dat mij is toevertrouwd.
De Eucharistie bewerkt aanhoudend dat de verrezen Christus aanwezig is, die niet ophoudt zich aan ons te geven en ons uitnodigt deel te hebben aan de tafel van zijn Lichaam en Bloed. Uit de volledige communio met Hem ontspringen andere aspecten van het leven van de Kerk, de communio namelijk, op de eerste plaats tussen alle christengelovigen, en de taak om het evangelie te verkondigen en ervan te getuigen ten overstaan van allen, vooral bij de armen en de kleinen, en de vurigheid van de naastenliefde.
Dit jaar zal daarom het Hoogfeest van het Lichaam des Heren (Paus Benedictus XVI - Homilie
In dit Sacrament komt de Heer telkens opnieuw naar de wereld
Op het Hoogfeest van het Lichaam en Bloed van Christus voor de Basiliek van St. Jan van Lateranen, voorafgaand aan de sacramentsprocessie naar de basiliek Maria Maggiore
(26 mei 2005)) op een bijzondere manier gevierd moeten worden. Bovendien zal de Eucharistie half augustus het middelpunt zijn van de Wereldjongerendag in Keulen en ook in de maand oktober tijdens de Gewone Vergadering van de Bisschoppensynode, die gewijd zal zijn aan het thema: "De Eucharistie als bron en hoogtepunt van het leven en de zending van de Kerk". Aan allen vraag ik daarom om in de komende maanden de liefde en de godsvrucht jegens Jezus in de Eucharistie te vermeerderen, en krachtig en helder getuigenis af te leggen van het geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van de Heer, op de eerste plaats door de plechtigheid en correctheid van de vieringen.
Dit vraag ik op een bijzondere manier van de priesters, tot wie ik mij nu met grote genegenheid richt. Het dienstwerk van de priester is immers in die bovenzaal van het Avondmaal - het Cenakel - tegelijk met de Eucharistie geboren, zoals mijn voorganger Johannes-Paulus II, zaliger gedachtenis, dikwijls heeft bevestigd. "Het priesterlijk bestaan moet wel op bijzondere titel een 'eucharistische gestalte' hebben" - zo schreef hij in zijn jongste Witte Donderdagbrief H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Brief bij gegenheid van Witte Donderdag 2005, Het leven van een priester moet een "Eucharistische houding" hebben (13 mrt 2005), 1. Daartoe draagt voor alles de dagelijkse en devote viering van het eucharistisch offer veel bij, dat zoveel als de kern uitmaakt van het leven en de zending van elke priester.
Ten volle daarvan bewust, aanvaardt zijn huidige opvolger bij het begin van zijn ambt in de Kerk van Rome, die Petrus besprenkeld heeft met zijn bloed, het als zijn belangrijkste taak om zich zonder zijn krachten te sparen in te zetten voor het herstellen van de volledige en zichtbare eenheid van alle leerlingen van Christus. Dit is zijn voornemen, dit is ook zijn plicht en zijn taak. Hij is zich namelijk ervan bewust dat, om dit te bereiken, verklaringen van goede bedoelingen niet toereikend zijn. Daarvoor moet op een gedegen manier werk worden verzet, zodat harten geraakt worden en gewetens gewekt, zodat eenieder bewogen wordt tot die innerlijke bekering die het fundament is van alle vooruitgang op de weg van de oecumene.
Dringend noodzakelijk is daarbij de theologische dialoog, terwijl tegelijkertijd een onderzoek vereist is naar de historische redenen voor sommige vroeger genomen besluiten. Toch is die "zuivering van het geheugen", waarover Johannes Paulus II het zo vaak had, nog dringender nodig, want alleen die is in staat mensen te openen voor de volle waarheid van Christus. Ieder van ons moet voor Hem gaan staan, de Opperste Rechter van alle levenden, in het bewustzijn dat hij ooit aan Hem rekenschap zal moeten afleggen van al wat hij gedaan heeft of nagelaten met betrekking tot dat grote goed van de volledige en zichtbare eenheid van al zijn leerlingen.
Deze opvolger van Petrus onderzoekt zichzelf als eerste in het licht van deze vraag, en is bereid om alles te doen wat in zijn vermogen ligt om deze fundamentele zaak van de oecumene vooruit te helpen. In het voetspoor van zijn voorgangers is hij vastbesloten krachtig elk initiatief te ondersteunen dat geschikt zou kunnen lijken om de contacten en de overeenstemming te bevorderen met de afgevaardigden van de diverse Kerken en kerkelijke Gemeenschappen. Ja, hij zendt hen bij deze gelegenheid zijn allerhartelijkste groeten in Christus, de Heer van allen.
Op dit moment keer ik in mijn herinnering terug naar die onuitwisbare ervaring die wij allen opgedaan hebben bij de dood en de uitvaartplechtigheden van onze betreurde Paus Johannes Paulus II. Rond zijn stoffelijk overschot, dat in de naakte aarde is begraven, hebben zich Staatshoofden verzameld, maar ook mensen van alle sociale lagen, en vooral jongeren, en hebben hem omarmd met onvergetelijke genegenheid en bewondering. Met vertrouwen heeft heel de wereld naar hem opgezien. Velen hebben deze intense deelname, die door de sociale communicatiemiddelen tot de grenzen der aarde werd uitgedragen, beleefd als een in koor geuite smeekbede om hulp, aan de Paus gericht, voor de mensheid van deze tijd, zo geplaagd door twijfels en angsten en zo bezorgd om de toekomst.
De Kerk moet opnieuw gaan beseffen dat het haar taak is om voor de mensen weer de stem te laten klinken van Hem die zegt : "Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, wandelt niet in duisternis, maar zal het licht des levens bezitten" (Joh. 8, 12). Bij het op zich nemen van zijn ambt begrijpt de nieuwe Paus terdege dat het zijn taak is om voor de mannen en vrouwen van deze tijd het licht van Christus te laten schijnen, niet zijn eigen licht maar het ware licht van Christus zelf.
Dit alles overdenkend wend ik mij tot allen, ook tot hen die andere godsdiensten volgen of die slechts antwoorden zoeken op de fundamentele vragen over het menselijk bestaan en deze nog niet hebben gevonden. In eenvoud en liefde spreek ik allen aan om hen te verzekeren dat de Kerk met hen een open en eerlijke dialoog wil aangaan om voor mens en samenleving het waarachtig goede te zoeken.
God bid ik met aandrang om eenheid en vrede voor de mensenfamilie, en ik verklaar dat alle katholieken bereid zijn een positieve bijdrage te leveren aan de ware sociale vooruitgang die de waardigheid van elke mens respecteert.
Ik zal krachten noch toeleg sparen om de veelbelovende dialoog voort te zetten die door mijn Eerbiedwaardige Voorgangers is begonnen met de diverse culturen, opdat uit het onderlinge begrip de voorwaarden zullen voortkomen die een betere toekomst mogelijk maken voor alle mensen.
Met name denk ik aan de jongeren. Hen, de bevoorrechte gesprekspartners van Johannes Paulus II, sluit ik met liefde in mijn armen, terwijl ik er naar uitzie hen, als God het wil, bij de komende Wereldjongerendag in Keulen te ontmoeten. Met jullie, dierbare jongeren, wil ik voortdurend in gesprek blijven en luisteren naar jullie verwachtingen, om je te helpen de levende Christus steeds dieper te leren kennen, die de eeuwige Jongere is.
Deze aanroeping, die het hoofdthema vormt van de H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Mane nobiscum, Domine
Blijf bij ons, Heer
(7 oktober 2004) voor het Jaar van de Eucharistie, is ook het gebed dat spontaan uit mijn hart komt, nu ik mij er op voorbereid een begin te maken met het ambt waartoe Christus mij heeft geroepen. Ook ik hernieuw, net als Petrus, onvoorwaardelijk mijn belofte van trouw jegens Hem. Hem alleen beoog ik te dienen en mij geheel en al aan zijn Kerk te wijden.
Opdat deze belofte ondersteund wordt, roep ik de voorspraak in van de allerheiligste Maria, in wier handen ik zowel het heden als de toekomst neerleg van mijn persoon en van de Kerk. Moge daarbij ook de heilige Apostelen Petrus en Paulus voorspreken, en alle heiligen in de hemel.
Met deze gevoelens verleen ik aan U, Eerbiedwaardige Broeders Kardinalen, en aan ieder die aan deze viering heeft deelgenomen, en aan allen die haar via televisie en radio hebben gevolgd, van harte mijn Zegen.