
Joseph Kardinaal Ratzinger - 18 april 2005
Voorafgaand aan het begin van het Conclaaf, om de opvolger te kiezen voor de gestorven Paus Johannes Paulus II, kwamen alle Kardinalen 's morgens om 10.00 bijeen in de St. Pietersbasiliek om de Votiefmis Pro Eligendo Papa te vieren. De Deken van het Kardinalencollege is daarin gebruikelijk de hoofdcelebrant.
Lezingen in de H. Mis:
Jesaja 61, 1 - 3a. 6a. 8b - 9
Efesiërs 4, 11 - 16
Joh. 15, 9 - 17
In dit uur van grote verantwoordelijkheid luisteren wij met een bijzondere aandacht naar wat de Heer ons in zijn eigen woorden te zeggen heeft. Uit de drie lezingen zou ik enkel naar voren willen halen wat ons in een moment als dit bijzonder aangaat.
De eerste lezing biedt een profetische schets van de gestalte van de Messias - een schets die haar volle betekenis krijgt op het moment dat Jezus deze tekst leest in de synagoge van Nazaret en zegt: "Dit Schriftwoord (...) is thans in vervulling gegaan" (Lc. 4, 21). In het hart van deze profetische tekst treffen we een woord aan dat, minstens op het eerste gezicht, in zichzelf een tegenspraak bevat.
De Messias spreekt er over zichzelf en zegt dat Hij gezonden is om "een genadejaar af te kondigen van de Heer, een dag van vergelding van onze God." (Jes. 61, 2). Met vreugde horen wij de aankondiging van een jaar van barmhartigheid: de goddelijke barmhartigheid stelt een grens aan het kwaad - heeft ons de heilige Vader gezegd. Jezus Christus is de goddelijke barmhartigheid in persoon: Christus ontmoeten betekent de barmhartigheid van God ontmoeten. De zending van Christus is onze zending geworden door de priesterlijke zalving; wij zijn geroepen om niet alleen met woorden maar met ons leven, en met de werkzame tekenen van de sacramenten "een jaar van genade af te kondigen van de Heer".
Maar wat wil Jesaja zeggen wanneer hij de "dag van vergelding van onze God" aankondigt? In Nazareth heeft Jezus bij zijn lezing van de profetische tekst deze woorden niet uitgesproken, maar zijn lezing besloten met de afkondiging van het genadejaar. Heeft daar misschien de reden gelegen dat men na zijn preek er zo'n aanstoot aan genomen heeft? We weten het niet. In ieder geval heeft de Heer zijn authentiek commentaar bij deze woorden gegeven met zijn dood aan het kruis. "In zijn eigen lichaam heeft Hij onze zonden op het kruishout gedragen...", zegt Petrus (1 Pt. 2, 24). En Paulus schrijft aan de Galaten: "Christus heeft ons bevrijd van de vloek der wet door zelf voor een vloek te worden, want er staat geschreven: 'Vervloekt al wie hangt aan het hout.' - opdat in Jezus Christus de zegen van Abraham zou komen over de heidenvolken, opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door middel van het geloof." (Gal. 3, 13-14)
De barmhartigheid van Christus is geen goedkope genade, baseert zich niet op de banalisering van het kwaad. Christus draagt in zijn lichaam en in zijn ziel heel het gewicht van het kwaad, heel de vernietigende kracht ervan. Hij verbrandt het en vormt het om in zijn lijden, met het vuur van zijn lijdende liefde. De dag van de vergelding en het jaar van de genade vallen in het Paasmysterie samen, in de gestorven en verrezen Christus. Hierin bestaat Gods vergelding: Hij zelf, in de persoon van de Zoon, lijdt voor ons. Hoe meer wij door de barmhartigheid van de Heer geraakt zijn, hoe groter onze solidariteit wordt met Hem in zijn lijden en wij bereid worden om in ons vlees aan te vullen "wat nog ontbreekt aan het lijden van Christus" (Kol. 1, 24).
Gaan we naar de tweede lezing, naar de Brief aan de Efeziërs. Hier gaat het in wezen over drie dingen:
Blijven wij bij slechts twee punten staan. Het eerste is de weg naar "de rijpheid in Christus"; zo luidt, een beetje simplificerend, de Italiaanse tekst. Wij zouden eigenlijk, volgens de Griekse tekst, nauwkeuriger moeten spreken over "de maat van de volheid van Christus", die wij geroepen zijn te bereiken, willen we werkelijk volwassen zijn in het geloof. Wij zouden geen kinderen moeten blijven in het geloof, niet in de gesteltenis van minderjarigen. En waarin bestaat dan dat kinderen zijn in het geloof? Paulus antwoordt: "heen en weer geslingerd en meegesleurd worden door elke windvlaag op het vlak van de leer..." (Ef. 4, 14). Een heel actuele omschrijving!
Hoeveel windvlagen op het vlak van de leer hebben we in deze laatste decennia niet gekend, wat een ideologische stromingen, wat een denkwijzen... Het kleine bootje van het denken van veel christenen werd niet zelden door deze golven bewogen - van het ene uiterste naar het andere geslingerd: van het marxisme naar het liberalisme, tot het libertinisme toe; van het collectivisme naar een radicaal individualisme; van het atheïsme naar een vaag religieus mysticisme; van het agnosticisme naar het syncretisme enzovoorts. Dagelijks ontstaan nieuwe sekten en wordt werkelijkheid wat Paulus zegt over het valse spel van de mensen, over de sluwheid die tot dwaling tracht te verleiden. Vgl. Ef. 4, 14 Een duidelijk geloof hebben, volgens het Credo van de Kerk, wordt dikwijls geëtiketteerd als fundamentalisme. Terwijl het relativisme, dat wil zeggen het "heen en weer geslingerd worden en meegesleurd door elke windvlaag op het vlak van de leer" de enige houding schijnt te zijn die bij de moderne tijd past. Er is zich een dictatuur van het relativisme aan het vestigen dat niets als definitief erkend en dat nog als enige maatstaf het eigen ik en zijn willekeur overlaat.
Maar onze maatstaf is een andere: de Zoon van God, de ware mens. Hij is de maatstaf van het ware humanisme. Een geloof dat de golfslag van de mode en de laatste nieuwigheid volgt, is niet volwassen. Volwassen en rijp is een geloof dat diep geworteld is in de vriendschap met Christus. Het is deze vriendschap die ons opent voor al wat goed is en ons het criterium geeft om te kunnen onderscheiden tussen waar en vals, tussen bedrog en waarheid. In dit volwassen geloof moeten wij rijpen, tot dit geloof moeten wij de kudde van Christus leiden. En het is dit geloof - alleen het geloof - dat eenheid schept en zich in de liefde verwerkelijkt. Paulus biedt ons in dit verband een woord dat contrasteert met de voortdurende veranderlijkheid van hen die zijn als kinderen die door de golven heen en weer geslingerd worden: de waarheid doen in liefde als een fundamentele uitdrukking voor het christelijk bestaan. In Christus vallen waarheid en liefde samen. In de mate dat wij dichter bij Christus smelten ook in ons leven waarheid en liefde samen. De liefde zonder de waarheid zou blind zijn; de waarheid zonder liefde zou klinken "als een schelle cimbaal" (1 Kor. 13, 1).
Komen we nu bij het Evangelie. Slechts twee kleine observaties zou ik uit de rijke inhoud ervan willen halen.
De Heer richt tot ons deze prachtige woorden: "Ik noem u geen dienaars meer...maar u heb Ik vrienden genoemd" (Joh. 15, 15). Zo dikwijls voelen wij ons - en zijn wij ook inderdaad - slechts onnutte knechten. Vgl. Lc. 17, 10 En toch noemt de Heer ons vrienden, maakt Hij ons tot zijn vrienden, schenkt ons zijn vriendschap.
Nu definieert de Heer de vriendschap op tweeërlei wijze.
Het andere element uit het Evangelie waarop ik wilde wijzen, is wat Jezus zegt over het vrucht dragen: "Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend mogen zijn" (Joh. 15, 16). Hier blijkt de dynamiek van het bestaan van de christen, van de apostel: Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan... Wij moeten bezield zijn van een heilige onrust: de onrust om aan allen de gave van het geloof te brengen, de gave van de vriendschap met Christus. Waarlijk, de liefde, de vriendschap met God is ons gegeven opdat deze ook de anderen bereikt. Wij hebben het geloof ontvangen om het aan anderen te geven - wij zijn priesters om anderen te dienen.
En wij moeten vruchten dragen die blijvend zijn. Alle mensen willen blijvende sporen nalaten. Maar wat blijft? Niet het geld. Ook de gebouwen blijven niet; de boeken evenmin. Na een zekere tijd, korter of langer, verdwijnen al deze dingen. Het enige dat in eeuwigheid blijft is de menselijke ziel, de mens door God voor de eeuwigheid geschapen. Vruchten die blijven: dat is dus wat wij in de zielen van de mensen hebben gezaaid - de liefde, de kennis; het gebaar dat in staat is het hart te raken; het woord dat de ziel opent voor de vreugde van de Heer. Laten we daarom gaan, en de Heer bidden dat Hij ons helpt vrucht te dragen, vruchten die blijvend zijn. Alleen zo wordt de aarde veranderd van een dal van tranen in een tuin van God.
Laten we tenslotte nog een keer terugkomen op de Brief aan de Efeziërs. De Brief zegt - met de woorden van Psalm 68 - dat Christus, eenmaal ten hemel opgestegen, "gaven heeft gegeven aan de mensen" (Ef. 4, 8). De overwinnaar deelt gaven uit. En deze gaven zijn apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraren. Onze bediening is een gave van Christus aan de mensen om zijn lichaam op te bouwen - een nieuwe wereld. Laten wij dan onze bediening zo beleven, als een gave van Christus aan de mensen! Maar laten we in dit uur vooral met aandrang de Heer bidden, dat Hij ons, na de grote gave die Paus Johannes Paulus II was, opnieuw een herder wil schenken naar zijn hart, een herder die ons leidt naar de kennis van Christus, naar zijn liefde, naar de ware vreugde.
Amen.