Paus Benedictus XVI - 15 oktober 2012
Geliefde broeders en zusters,
De viering van de Veertigdagentijd biedt ons in de context van het Jaar van het Geloof een kostbare gelegenheid om na te denken over de verhouding tussen geloof en liefde, tussen geloven in God - de God van Jezus Christus - en de liefde, die de vrucht is van de Heilige Geest en die ons leidt op de weg van devotie voor God en anderen.
In mijn Paus Benedictus XVI - Encycliek
Deus Caritas Est
God is Liefde
(25 december 2005) reikte ik enkele gedachten aan over de nauwe relatie tussen de theologisch deugden geloof en liefde. Uitgaande van de fundamentele stelling van de heilige Johannes: “Zo hebben wij de liefde leren kennen die God voor ons heeft” (1 Joh. 4, 16), merkte ik op dat “Christen zijn niet in eerste instantie wordt bepaald door een ethische beslissing of hoogstaand idee, doch door een ontmoeting met een gebeurtenis, met een Persoon, die ons leven een nieuwe horizon en daarmee de beslissende richting geeft ... Daar God ons het eerst heeft liefgehad Vgl. 1 Joh. 4, 10
, is de liefde niet langer slechts een ‘gebod’, maar antwoord op de gave van de liefde waarmee God ons tegemoet treedt” Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 1. Geloof is een persoonlijk zich aansluiten - dat al onze vermogens daarbij betrekt - bij de openbaring van Gods onbaatzuchtige en “hartstochtelijke” liefde, die ten volle is geopenbaard in Jezus Christus. De ontmoeting met God, die liefde is, doet niet alleen een beroep op het hart, maar ook op het verstand: “De erkenning van de levende God is de weg naar de liefde en het ‘ja’ van onze wil gesproken tegen zijn wil verenigt verstand, wil en gevoel in de alomvattende daad van liefde. Dit is natuurlijk een proces dat steeds blijft voortduren; liefde is nooit ‘klaar’ en voltooid” Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 17. Daarom is voor alle Christenen en in het bijzonder voor “hulpverleners” geloof nodig, “de ontmoeting met God in Christus die de liefde in hen wekt en hun hart voor de naaste opent, zodat naastenliefde voor hen niet meer om zo te zeggen een van buiten opgelegd gebod is, maar het gevolg van hun geloof, dat zich uit in de liefde” Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 31. a. Christenen zijn mensen die door Christus’ liefde zijn gewonnen, en staan bijgevolg onder invloed van die liefde - "de liefde van Christus laat ons geen rust" (2 Kor. 5, 14) - ten diepste ervoor open hun naaste lief te hebben op een concrete wijze. Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 33 Deze houding is op de eerste plaats het gevolg van het bewustzijn geliefd te zijn, vergiffenis te hebben gekregen, en zelfs gediend te zijn door de Heer, die zich bukt om de voeten te wassen van de apostelen en zichzelf op het kruis aanbiedt om de mensheid naar Gods liefde toe te trekken.
“Het geloof toont ons de God die zijn Zoon voor ons overgeleverd heeft, en schenkt ons zo de overweldigende zekerheid dat het waar is: God is liefde! ... Het geloof, de verwezenlijking van Gods liefde, die zich in het doorstoken hart van Jezus aan het kruis heeft geopenbaard, doet de liefde ontstaan. Zij is het licht - uiteindelijk het enige licht - dat een donkere wereld steeds weer verlicht en ons de moed geeft te leven en te handelen”. Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 39 Dit alles helpt ons te begrijpen dat het belangrijkste kenmerk van een Christen nu juist “de liefde” is, “die op het geloof is gegrondvest”. Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 7
Het hele christelijke leven is een antwoord op Gods liefde. Het eerste antwoord is nu juist het geloof als een van verwondering en dankbaarheid vervulde instemming met het ongekende goddelijke initiatief dat aan ons voorafgaat en ons oproept. En het ‘ja’ van het geloof kenmerkt het begin van een schitterende geschiedenis van vriendschap met de Heer, die ons hele leven vervult en daaraan een volle betekenis geeft. Maar het is niet genoeg voor God dat wij eenvoudigweg zijn onbaatzuchtige liefde aanvaarden. Niet alleen heeft Hij ons lief, maar Hij wil ons ook naar zich toetrekken om ons zo diep te veranderen dat Hij ons ertoe brengt te zeggen met de heilige Paulus: “Ikzelf leef niet meer, Christus is het die in mij leeft”. Vgl. Gal. 2, 20 .
Wanneer wij Gods liefde ruimte geven, dan worden wij als Hij, omdat wij in zijn eigen liefde delen. Als wij ons openstellen voor deze liefde, staan wij Hem toe in ons te leven en ons ertoe te brengen met Hem, in Hem en als Hij lief te hebben; alleen dan wordt ons geloof werkelijk “zich uitend in liefde” (Gal. 5, 6), alleen dan woont Hij in ons. Vgl. 1 Joh. 4, 12
Geloof betekent de waarheid kennen en zich hierbij aansluiten Vgl. 1 Tim. 2, 4 ; liefde is “wandelen” in de waarheid. Vgl. Ef. 4, 15 Door geloof treden wij in de vriendschap met de Heer, door de liefde wordt deze vriendschap beleefd en onderhouden. Vgl. Joh. 15, 14. vv. Het geloof brengt ons ertoe voor het gebod van onze Heer en Meester te kiezen: de liefde schenkt ons het geluk het in praktijk te brengen. Vgl. Joh. 13, 13-17 In het geloof worden wij verwekt als kinderen van God Vgl. Joh. 1, 12. vv. ; de liefde brengt ons ertoe concreet in ons goddelijk kindschap te volharden en de vrucht van de Heilige Geest voort te brengen. Vgl. Gal. 5, 22 Het geloof stelt ons in staat de gaven te herkennen die de goede en edelmoedige God ons heeft toevertrouwd; liefde maakt ze vruchtbaar. Vgl. Mt. 25, 14-30
In het licht van het bovenstaande is het duidelijk dat wij nooit geloof en liefde van elkaar kunnen scheiden, laat staan tegenover elkaar kunnen stellen. Deze twee theologische deugden zijn nauw met elkaar verbonden en het is misleidend tussen beide een tegenstelling of “dialectiek” te suggereren. Enerzijds zou het te eenzijdig zijn sterk de nadruk te leggen op de prioriteit en het doorslaggevend karakter van het geloof en concrete werken van liefde te onderschatten en bijna te verachten door ze terug te brengen tot een vage filantropie. Anderzijds is het niettemin even nutteloos de prioriteit van de liefde en de activiteit die zij voortbrengt, te overdrijven, alsof werken de plaats zouden kunnen innemen van het geloof. Voor een gezond geestelijk leven is het noodzakelijk zowel fideïsme als moreel activisme te vermijden.
Een christelijk leven bestaat erin voortdurend de berg te beklimmen om God te ontmoeten en dan weer naar beneden te komen, de uit Hem geputte liefde en de kracht dragend om onze broeders en zusters met Gods eigen liefde te dienen. In de Heilige Schrift zien wij hoe de ijver van de apostelen om het evangelie te verkondigen en het geloof van de mensen op te wekken nauw verbonden is met hun menslievende zorg de armen van dienst te zijn. Vgl. Hand. 6, 1-4
In de Kerk moeten contemplatie en activiteit, in zekere zin gesymboliseerd door de figuren van Maria en Martha uit het evangelie, altijd naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen. Vgl. Lc. 10, 38-42
De relatie met God moet altijd prioriteit hebben en ieder werkelijk delen van goederen in de geest van het evangelie moet geworteld zijn in het geloof. Vgl. Paus Benedictus XVI, Audiëntie, Het primaat van het gebed en het Woord van God (Hand. 6, 1-7) (25 apr 2012) Soms zijn wij in feite geneigd de term “liefde” te reduceren tot solidariteit en eenvoudige humanitaire hulp. Het is echter belangrijk eraan te denken dat het grootste werk van liefde evangelisatie is, die de “dienst van het woord” is. Er is geen heilzamere - en daarom menslievendere - activiteit jegens de naaste dan het brood van het woord van God te breken, met hem de Blijde Boodschap van het evangelie te delen, hem binnen te leiden in de relatie met God: evangelisatie is de hoogste en meest volledige hulp voor de menselijke persoon. Zoals de Dienaar Gods Paus Paulus VI in de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) schreef, is de verkondiging van Christus de eerste en belangrijkste bijdrage aan ontwikkeling. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 16 Het is de fundamentele waarheid van de liefde van God voor ons, beleefd en verkondigd, die ons leven openstelt voor het ontvangen van zijn liefde en de totale ontwikkeling van de mensheid en van iedere mens mogelijk maakt. Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de integrale ontwikkeling van de mens in liefde en waarheid, Caritas in Veritate (29 juni 2009), 8
In wezen komt alles uit de liefde voort en richt alles zich op de liefde. Gods belangeloze liefde is ons bekend gemaakt door de verkondiging van het evangelie. Als wij het ontvangen met geloof, krijgen we het eerste en onmisbare contact met het Goddelijke, dat in staat is ons “verliefd te laten worden op de Liefde” en dan wonen wij in deze Liefde, groeien wij hierin en delen haar vol vreugde aan anderen mede.
Er is met betrekking tot de relatie tussen geloof en werken van liefde een passage in de Brief aan de Efeziërs die misschien de beste beschrijving geeft van het verband tussen de twee: “Ja, aan die genade dankt gij uw heil, door het geloof; niet aan uzelf, Gods gave is het; niet aan uw prestaties, niemand mag zich verhovaardigen. Gods werk zijn wij, geschapen in Christus Jezus, om in ons leven de goede daden te realiseren die God voor ons al bereid heeft” (Ef. 2, 8-10). Hier kan men zien dat het hele initiatief van de verlossing van God komt, van zijn genade, van zijn vergeving, ontvangen in geloof; maar dit initiatief is, verre van onze vrijheid en verantwoordelijkheid te beperken, feitelijk wat ze authentiek maakt en ze richt op werken van liefde. Deze zijn niet primair het resultaat van menselijke inspanning om trots op te zijn, maar zij zijn geboren uit het geloof en zij vloeien voort uit de genade die God in overvloed schenkt. Het geloof zonder werken is als een boom zonder vruchten: de twee deugden impliceren elkaar. De Veertigdagentijd nodigt ons uit door de traditionele praktijken van het christelijk leven ons geloof te voeden, door aandachtig en uitvoerig te luisteren naar het woord van God en de sacramenten te ontvangen en tegelijkertijd te groeien in liefde en liefde voor God en de naaste, niet in het minst door de specifieke praktijk van het vasten, boetedoening en het geven van aalmoezen.
Zoals iedere gave van God hebben geloof en liefde hun oorsprong in het handelen van iemand en dezelfde Heilige Geest Vgl. 1 Kor. 13 , de Geest in ons die roept “Abba, Vader” (Gal. 4, 6) en ons doet zeggen: “Jezus is de Heer” (1 Kor. 12, 3) en “Maranatha” (1 Kor. 16, 22: Openb. 22, 20).
Het geloof brengt ons als een gave en antwoord, ertoe de waarheid van Christus als mens geworden en gekruisigde Liefde te kennen als volle en volmaakte gehoorzaamheid aan de Vader en oneindige goddelijke barmhartigheid jegens de naaste; geloof prent in hart en geest de vaste overtuiging dat alleen deze Liefde in staat is kwaad en dood te overwinnen. Het geloof nodigt ons ertoe uit naar de toekomst te kijken met de deugd van de hoop, in de vertrouwvolle verwachting dat de overwinning van Christus’ liefde in vervulling zal gaan. Wat dit betreft, leidt het ons binnen in de liefde van God die in Christus zichtbaar is geworden, en verenigt ons op een persoonlijke en existentiële wijze met de totale en onvoorwaardelijke zelfgave van Jezus aan de Vader en zijn broeders en zusters. Door ons hart met deze liefde te vullen laat de Heilige Geest ons delen in Jezus’ toewijding als Zoon aan de Vader en zijn broederlijke toewijding aan iedere mens. Vgl. Rom. 5, 5
De relatie tussen deze twee deugden lijkt op die tussen de twee fundamentele Sacramenten van de Kerk: Doopsel en Eucharistie. Het Doopsel (sacramentum fidei) gaat aan de Eucharistie (sacramentum caritatis) vooraf, maar is erop gericht, daar de Eucharistie de volheid is van de christelijke weg. Op dezelfde wijze gaat het geloof vooraf aan de liefde, maar het geloof is alleen maar echt, als het door de liefde wordt bekroond. Alles begint met het nederig aanvaarden van het geloof (“weten dat men door God wordt bemind”), maar moet komen tot de waarheid van de liefde (“weten hoe men God en de naaste moet liefhebben”), die altijd blijft als de vervulling van alle deugden. Vgl. 1 Kor. 13, 13
Geliefde broeders en zusters, daar wij in deze periode van de Veertigdagentijd ons erop voorbereiden de gebeurtenis van kruis en verrijzenis te vieren - waarbij de liefde van God de wereld verloste en haar licht liet schijnen op de geschiedenis - druk ik mijn wens uit dat u allen deze kostbare tijd moogt besteden aan het opnieuw doen ontvlammen van uw geloof in Jezus Christus om zo met Hem te treden in de dynamiek van de liefde voor de Vader en voor iedere broeder en zuster die wij in ons leven ontmoeten. Voor deze intentie richt ik mijn gebed tot God en roep ik de zegen van de Heer af over ieder afzonderlijk en iedere gemeenschap.
Uit het Vaticaan, 15 oktober 2012.
Benedictus PP. XVI