Paus Benedictus XVI - 11 november 2012
Het dienstwerk van de liefde is ook een constituerend onderdeel van de missie van de Kerk en een onmisbare uitdrukking van haar diepste wezen Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 25; alle gelovigen hebben het recht en de plicht om zich persoonlijk toe te wijden aan het gebod dat Christus ons heeft nagelaten Vgl. Joh. 15, 12 , en om onze tijdgenoten niet alleen materiële hulp te bieden, maar ook versterking en zorg voor hun zielen. Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 28 De Kerk is ook als geheel geroepen tot de uitoefening van de diakonia van de naastenliefde, hetzij in kleine gemeenschap of bepaalde Kerken of op het niveau van de wereldkerk. Dit vereist organisatie “als voorwaarde voor een geordend gemeenschappelijke dienen” Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 20, een organisatie die zich in een veelheid van institutionele vormen uitdrukt.
Wat betreft deze diakonia van liefde, legde ik in mijn encycliek Paus Benedictus XVI - Encycliek
Deus Caritas Est
God is Liefde
(25 december 2005) uit dat volgens “de bisschoppelijke structuur van de Kerk, (...) in de particuliere Kerken de bisschoppen als opvolgers van de apostelen de eerste verantwoordelijkheid (...) dragen” voor de uitvoering van het dienstwerk van de liefde Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 32; maar tegelijkertijd merkte ik op: “Het Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) behandelt in de canones over het bisschopsambt de caritatieve activiteit niet uitdrukkelijk als een eigen terrein van de bisschoppelijke werkzaamheid”. Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 32 Hoewel “het Congregatie voor de Bisschoppen
Apostolorum successores
Directorium voor het pastorale ambt van bisschoppen (22 februari 2004) de plicht tot liefdadigheid, als een wezenlijke opdracht van de Kerk in haar geheel en van de Bisschop in zijn bisdom, concreter (heeft) uitgewerkt” Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 32, was er nog steeds een noodzaak om de voornoemde hiaat te vullen en in kerkelijke wetgeving zowel de essentiële aard van het dienstwerk van liefde in de Kerk en haar constitutieve relatie met het bisschoppelijk dienstwerk juist uit te drukken, en de wettelijke aspecten van deze kerkelijke dienst te omschrijven, met name als zij wordt uitgevoerd op georganiseerde wijze en met de expliciete steun van de bisschoppen.
Gezien dit alles wil ik met dit Motu Proprio een organisch en wetgevend raamwerk bieden voor een betere algemene regulering van de verschillende georganiseerde vormen van het dienstwerk van liefde, die nauwverwant zijn aan de diaconale aard van de Kerk en het bisschoppelijk dienstwerk.
Het is echter van belang om te weten dat “(de) concrete actie (tekort schiet), als daarin niet de liefde tot de mens zelf merkbaar wordt, die gevoed wordt vanuit de ontmoeting met Christus”. Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 34 In de uitvoering van hun liefdadige activiteiten zullen de verschillende katholieke organisaties zich daarom niet moeten beperken tot slechts het verzamelen en verspreiden van fondsen, maar bijzondere zorg tonen voor personen in nood en een waardevolle onderwijskundige functie binnen de christengemeenschap uitoefenen, en de mensen helpen het belang van delen, respect en liefde in de geest van het Evangelie van Christus te waarderen. Het dienstwerk van liefde van de Kerk moet op alle niveau’s het risico ontwijken om slechts weer een andere vorm van georganiseerde maatschappelijke hulp te worden. Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 31
De georganiseerde liefdadige initiatieven die op verschillende plaatsen door gelovigen worden ondernomen verschillen veel van elkaar en vragen om het juiste beheer. Op bijzondere wijze is het werk van de "Caritas" gegroeid op het parochiële, diocesane, nationale en internationale niveau. "Caritas" is een door de kerkelijke hiërarchie gesteunde instantie die terecht de waardering en het vertrouwen van de gelovigen en vele andere mensen over de hele wereld heeft gewonnen, voor haar constante getuigenis van het geloof en haar sterke vermogen om te reageren op de noden van de armen. Naast dit brede initiatief, officieel gesteund door de autoriteit van de Kerk, zijn er vele andere initiatieven op verschillende plaatsen opgekomen vanuit het vrije ondernemen van de gelovigen, die zelf op verschillende manieren willen helpen om een vaste getuigenis van liefdadigheid naar mensen in nood te geven. Hoewel deze verschillen in hun origine en juridische status, zijn beide uitdrukkingen van gevoeligheid en een verlangen te reageren op dezelfde dringende nood.
Als instantie staat de Kerk niet buiten die georganiseerde initiatieven die een vrije uitdrukking van de zorg van de gedoopten voor individuen en mensen in nood vertegenwoordigen. De herders van de Kerk moeten deze initiatieven altijd toejuichen als een teken van het delen van alle gelovigen in de missie van de Kerk; ze dienen de specifieke kenmerken en administratieve autonomie die deze initiatieven genieten te respecteren, in overeenstemming met hun aard, als een beeld van de vrijheid van de gedoopten.
Hiernaast heeft de autoriteit van de Kerk, op haar eigen initiatief, specifieke instanties die institutioneel voorzien in het toewijzen van donaties van de gelovigen bevorderd, daarbij de juiste wettelijke en administratieve methoden volgend die voorzien in een effectiever antwoord op concrete noden.
Toch is er, voorzover zulke activiteiten door de hierarchie zelf worden bevorderd, of expliciet worden gesteund door de autoriteit van de herders van de Kerk, een noodzaak om te verzekeren dat zij worden beheerd in overeenstemming met de eisen van de leer van de Kerk en de intenties van de gelovigen, en dat zij evenzeer de wettelijke normen van de burgerautoriteiten respecteren. Gezien deze vereisten is het nodig geworden om bepaalde belangrijke normen vast te leggen in de Kerkelijke wet, gebasseerd op de algemene criteria van het kanonieke strafrecht, die in deze activiteitensector duidelijk moeten makenwat de wettelijke erantwoordelijkheden zijn van de verschillende betrokkenen, in het bijzonder de autoriteitspositie en de leiding die aan de diocesane bisschop toebehoort. Tetgelijkeritjd moeten de normen in kwestie breed genoeg zijn om de belangrijke variatie van de katholiek geïnspireerde instantie de als zodanig betrokken zijn in deze sector te omvatten, of deze nu voortkomen uit de hierarchie of het directe initiatief van de gelovigen, ontvangen en aangemoedigd door de plaatselijke herders. Terwijl het nodig was normen op dit gebied vast te leggen, was het ook nodig om de vereisten van het recht en de verantwoordelijkheid van bisschoppen tegenover de gelovigen te overwegen, de wettelijke autonomie van elke instantie respecterend.